Het is niet omdat er geen medicijnen aan te pas komen dat gedragstherapie synoniem staat voor ‘baat het niet, dan schaadt het niet’.
Het is geweten dat er mensen, met bijvoorbeeld een depressie of een angststoornis zijn, die niet geholpen worden door hun psycholoog of therapeut, maar er integendeel slechter van terugkomen. Psychotherapie kan dus zeker ook neveneffecten hebben – en soms wegen die neveneffecten zwaarder door dan de eigenlijke verbetering in de mentale en emotionele toestand van de patiënt.
Kristoffer Rozental, een Zweedse psycholoog, heeft in het kader van zijn doctoraatsonderzoek de effectiviteit van verschillende behandelingen voor mentale stoornissen onderzocht, waarbij hij vooral ook aandacht had voor de nevenwerkingen van de diverse therapieën, waarvan hier de link.
Zo onderzocht hij bijvoorbeeld de werkzaamheid van online cognitieve gedragstherapie – een vorm van ‘zelfhelptherapie’ die populair is in Zweden en waarbij de patiënt op het internet een therapie volgt terwijl hij door een therapeut wordt aangestuurd via e-mail. Bij zes procent van de bevraagde groep van drieduizend patiënten bleek dat ze er niet beter, maar integendeel slechter aan toe waren sinds ze de internettherapie hadden gevolgd.
Bij patiënten, die nog fysiek bij hun therapeut langsgingen, was de situatie niet veel beter, integendeel: een derde van de gescreende patiënten voelde zich meer gestrest, angstig of in de war sindsdien ze op de sofa hadden gelegen. Velen klaagden ook over een slechte relatie met hun therapeut.
Volgens de onderzoeker moeten psychologen en therapeuten meer oog hebben voor nevenwerkingen, want dat een therapie aanslaat bij de ene patiënt garandeert niet dat dit ook zo is bij de ander – net als bij medicijnen kunnen er onverwachts nevenwerkingen optreden. Een goed begin zou zijn als psychotherapeuten expliciet zouden vragen naar nevenwerkingen bij hun patiënten.
Bron: Eoswetenschap & Alexander Rozental, Stockholm University, Zweden.