Op de website van scientas.nl las ik een interessant artikel over hoe de toekomst van de mensheid er zou kunnen uitzien. Hoewel het interessant is om te bestuderen hoe we geëvolueerd zijn van aap tot moderne mens, is de vraag waar het in de toekomst heengaat minstens even interessant. Simon Verhulst, hoogleraar gedragsbiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, doet onderzoek naar het proces en de evolutie van veroudering. Hij vertelt hoe de mens mogelijk verder evolueert.
Bij evolutieonderzoek wordt vaak gedacht aan het maken van stambomen; welke dieren zijn aan elkaar verwant en wie zijn onze voorouders? Maar onderzoek naar evolutie is meer dan dat. “Ik ben geïnteresseerd in waarom de evolutie bijvoorbeeld de levensduur en de snelheid van veroudering zo heeft gemaakt als die is”, vertelt Verhulst. Het gaat dus niet alleen om hoe soorten evolueren, maar ook waarom.
Daarvoor is het belangrijk te begrijpen hoe evolutie precies werkt. “En dat is eigenlijk heel simpel”, legt Verhulst uit. “Allereerst moet er genetische variatie zijn, dus mensen moeten genetisch gezien van elkaar verschillen. Daarnaast moet er verschil zijn in hoe goed mensen kunnen leven in de huidige omgeving. Wie daar beter op is aangepast, kan zich beter voortplanten.” Dit leidt vervolgens tot natuurlijke selectie: mensen met eigenschappen die meer voordelen leveren, zullen het beter doen en daardoor in de volgende generaties vaker voorkomen. “Op die manier kunnen we ons steeds beter aanpassen aan de omgeving.”
Peper-en-zoutvlinder
Een goed voorbeeld van natuurlijke selectie onder dieren is het verhaal van de peper-en-zoutvlinder. Deze vlinder kent twee vormen; een witte vlinder en een zwarte vlinder. Lange tijd was vrijwel alleen de witte vlinder aanwezig, slechts in 1% van de gevallen was de vlinder zwart. Deze zwarte vlinders hadden een lagere overlevingskans, doordat ze meer opvielen in de omgeving, zoals op witte berken waar ze op leefden. Er was dus selectie voor de witte vlinder. Maar door de industriële revolutie in de negentiende eeuw kwam er veel roet in de lucht. Hierdoor viel de zwarte vlinder juist minder op en de witte vlinder meer. De selectie draaide om in het voordeel van de zwarte vlinder en binnen vijftig jaar was slechts 1% van de vlinders nog wit.
In het voorbeeld van de vlinders veranderde de omgeving zo drastisch, dat de zogeheten selectiedruk erg hoog was. “En dan gaat de evolutie erg snel”, legt Verhulst uit. “Bij een lage selectiedruk zal het veel langer duren voordat je verschillen ziet.” Om bij de mens al snel gevolgen van evolutie te zien, zal de selectiedruk dan ook heel hoog moeten zijn. “Dan zou je misschien in honderd jaar effect kunnen zien. Maar de mens zou daar niet blij mee zijn. Zo’n hoge selectiedruk betekent dat een groot deel van de mensen sterft zonder zich voort te planten.”
Evolutie hoeft dan ook niet altijd positief te zijn. “Evolutie heeft geen moraal of richting en hoeft dus ook niet per se een verbeterde mens op te leveren.” Maar dat ook de mens nog door evolueert staat buiten kijf. “Evolutie is altijd en overal en zal nooit ophouden.”
Evolutie omzeilen
Maar is dat zo? In deze moderne wereld hebben we zoveel mogelijkheden. We kunnen met plastische chirurgie onze genen ‘vermommen’, door er beter uit te zien dan onze genen zouden doen. En genetische ziekten die vroeger dodelijk waren, kunnen we nu genezen, zodat ook die mensen kinderen kunnen krijgen. Op die manier worden genen die vroeger verloren zouden gaan, nu toch verspreid. Dus is de mens niet gewoon slimmer en in staat om evolutie te omzeilen? “Nee”, zegt Verhulst. “Evolutie gaat gewoon door, ook bij mensen. De aard van de selectiedruk is misschien wel veranderd, maar die is er nog wel en dus is er ook evolutie.” Zo was er misschien eerst selectiedruk dat mensen met bepaalde genen niet overleefden en dus geen kinderen kregen. “Tegenwoordig kunnen ze misschien wel kinderen krijgen, maar kan het best zo zijn dat ze ten opzichte van anderen minder kinderen krijgen. Dan is er dus nog steeds selectiedruk.” Met kinderen worden dan ook niet alleen de daadwerkelijke kinderen bedoeld, maar ook volgende generaties, dus kleinkinderen, achterkleinkinderen enzovoort.
Aangezien ook de mens blijft evolueren, is het interessant om te weten waar we naar toe gaan. En daar wil Verhulst wel over speculeren. Maar hij benadrukt: “De voorspellingen gelden alleen als de huidige omstandigheden gelijk blijven, dus eenzelfde wereld met dezelfde omgeving. Zodra er iets verandert, op wat voor manier dan ook, heeft dat invloed op evolutie.”
Seventy is the new fifty
Waar vooral over gespeculeerd wordt, is de leeftijd, aangezien we steeds ouder worden. “Maar dat is slechts in beperkte mate genetisch bepaald,” vertelt Verhulst. Aangezien een eigenschap een genetische basis moet hebben als het wil evolueren, is het toenemen van de levensduur geen evolutionair proces. “Maar dat wil niet zeggen dat het geen consequenties heeft voor de evolutie. Want in de huidige omgeving kan de optimale levensduur anders zijn dan het was in de omgeving waar we uit komen.” Verhulst voorspelt dan ook dat de levensduur uiteindelijk wel toe zal nemen: “Seventy is the new fifty”.
Verhulst gaat daarbij uit van de theorie dat er eigenlijk maar twee manieren zijn waarop we onze tijd en energie kunnen besteden; reproductie nu, dus voortplanting, of onderhoud voor voortplanting in de toekomst. Hoe dit is verdeeld, hangt samen met hoe lang of kort je leeft. “Als je in een situatie bent waar je heel snel dood gaat, omdat het bijvoorbeeld een gevaarlijke omgeving is, of door roofdieren bevolkt, dan moet je je tijd en energie stoppen in je reproductie, want investeren in de toekomst heeft geen zin.”
Doodgaan door een gevaarlijke omgeving heet extrinsieke mortaliteit. “Die is in zo’n geval dus erg hoog, omdat je waarschijnlijk snel dood gaat. Maar doordat je alleen maar bezig bent met reproductie en niet met je eigen onderhoud, zorg je slecht voor jezelf: de intrinsieke mortaliteit. De intrinsieke mortaliteit wordt dan ook hoog en daardoor ga je nog sneller dood.”
En dat vindt Verhulst erg interessant; als een omgeving gevaarlijk is om in te leven, dan zorg je slechter voor jezelf. Zowel intrinsieke als extrinsieke mortaliteit zijn dan hoog en dus ga je sneller dood. “Maar bij mensen gebeurt nu eigenlijk het omgekeerde. Onze omgeving wordt steeds veiliger om in te leven, dus de extrinsieke mortaliteit is verlaagd. Daaruit volgt dat de intrinsieke mortaliteit door evolutie ook lager wordt, omdat we voor onszelf kunnen zorgen. We leven nu dus al langer door de verbeterde omgeving, maar door evolutie, verwachten we dat we nóg langer zullen leven doordat de intrinsieke mortaliteit lager wordt.”
“Maar het is nog niet duidelijk wat het evolutionaire voordeel van ouder worden is. Misschien dat er wel eerst een voordeel moet evolueren, voordat de levensduur evolueert. Dat de leeftijd waarop vrouwen in de overgang komen bijvoorbeeld opschuift, zodat vrouwen langer kinderen kunnen krijgen.” Want wanneer de overgang bij een vrouw begint, verschilt erg en dat kan een genetische basis hebben. “Maar lange tijd maakte dat niet uit, want je kreeg op die leeftijd toch al geen kinderen meer. Er was dus niet een duidelijk voordeel.” Tegenwoordig leven we in een omgeving waar we fitter zijn op oudere leeftijd. “Dan kan het best zo zijn dat het voordelig is om wel op latere leeftijd kinderen te krijgen. Vrouwen die genetisch gezien pas laat in de overgang komen, zullen hun genen dan meer doorgeven en dus nemen vrouwen die laat in de overgang komen toe in de populatie.”
Spermadonoren
Een andere verrassende voorspelling die Verhulst doet, gaat over spermadonoren. “Die zullen namelijk toenemen en daarmee zal een tekort aan donoren uiteindelijk opgelost worden.” Een bijzondere voorspelling die Verhulst nader moet uitleggen. “De mannen die daar heengaan, hebben bepaalde genen die er blijkbaar voor zorgen dat ze hun sperma doneren. Die genen zullen dan ook oververtegenwoordigd zijn in de volgende generatie, omdat er veel kinderen van zijn gekomen. En die kinderen hebben dezelfde genen en zullen dus ook eerder naar de spermabank gaan.”
Naast de mogelijke toename in bepaalde ‘eigenschappen’, zoals ouder worden en spermadonor zijn, is het ook interessant te weten welke eigenschappen we mogelijk gaan verliezen. En daar kan Verhulst een duidelijk antwoord op geven: “Uiteindelijk alles. Elke eigenschap zal ooit verdwijnen en ook de mens sterft op een bepaald moment uit. De vraag is niet of dat gebeurt, maar wanneer. De kans dat een bepaalde eigenschap verdwijnt, is namelijk niet nul. Er is altijd een heel kleine kans op uitsterven. En dus, als de mens maar lang genoeg leeft, zal elke eigenschap ooit uitsterven.” Dat is lastig voor te stellen, maar toch is het zo.
“Bijvoorbeeld de kans dat je een vijfling krijgt; die kans is ontzettend klein, maar hij is er wel. Dus als je voor altijd zou blijven leven en je hele leven kinderen zou blijven krijgen, dan is de kans groot dat er een keer een vijfling bij zit.” Als je maar lang genoeg doorgaat, zal het een keer gebeuren en dat geldt dus ook voor het uitsterven van eigenschappen.
Niet echt een leuk vooruitzicht, maar gelukkig maakt deze generatie dat niet mee. Het zal duizenden jaren duren voordat de effecten van evolutie zichtbaar zijn en we kunnen dus alleen maar gissen naar hoe we er over 100.000 jaar uitzien. Tot die tijd evolueren we maar rustig verder.
Auteur: Jeanine Bronsema.
Bronmateriaal: Interview met Simon Verhulst, hoogleraar gedragsbiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.