Een Chinees beeld van Boeddha in het Drents Museum, in Nederland, bleek een verrassing te bevatten. Uit een CT-scan en een endoscopie is gebleken dat in het beeld de mummie van een Chinese boeddhistische monnik gehurkt zit.
Het beeld dateert van 1050-1150 van onze jaarrekening, en gedacht wordt dat de mummie de resten zijn van Liu Quan, een boeddhistische meester van de Chinese Meditatieschool, die rond 1100 gestorven is. De onderzoekers sluiten niet uit dat het om een geval van 'zelf-mummificatie' gaat; een vorm van zelfdoding, die niet ongebruikelijk was bij monniken in zowel China als in Japan.
Maag- en darmspecialist Reinoud Vermeijden onderzocht met een speciale endoscoop de borstkas en de buik van het beeld, en nam stalen van een nog onbekend materiaal waarmee de lichaamsholten opgevuld waren. Hij deed daarbij een spectaculaire ontdekking: tussen allerlei opgedroogd materiaal, op de plaats waar ooit organen gezeten hadden, vond hij stukjes papier waarop oude Chinese tekens waren aangebracht.
Het beeld, inclusief de mummie, worden momenteel en nog tot mei van dit jaar tentoongesteld in het Hongaars Natuurhistorisch Museum in Boedapest.
Over Zelf-mummificatie
In de reeks 'Dossier Godsdiensten' heb ik het reeds gehad over deze bizarre manier van aan zelfdoding te doen, waarvan hier de link.
Vooral in het Noorden van Japan zijn door de jaren heen een aantal gemummificeerde priesters gevonden. Ze staan bekend als de Sokushinbutsu monniken en volgden de leer van Shugendo, een aftakking van het Boeddhisme. Deze mannen ondergingen een bizar proces van uithongering en zelfpijniging ter voorbereiding op hun eigen mummificatieproces. Hun gemummificeerde lichamen worden nu nog steeds aanbeden als ‘levende Boeddha's’.
Het proces van zelfuitsterving met de dood en mummificatie als gevolg had drie grote stappen, die elk ongeveer 1.000 dagen duurden. De zelfbeschadiging begint met het uitputten van het lichaam. De priesters gingen van start met een streng dieet van maar liefst drie jaar lang. Het enige wat zij in die periode naar binnen schoven, waren licht verteerbare voedingsmiddelen zoals noten, bessen, zaden, schors van bomen, wortels van planten. Allemaal dingen die zij in de bossen vonden, soms aangevuld met wat zout om het lichaam ietwat uit te drogen. Ook deden ze aan veel fysieke beweging, met als doel hun vetpercentage zoveel mogelijk te verminderen.
Bij de tweede stap werd het dieet nog verder beperkt. Nu aten ze enkel nog de schors en naalden van dennenbomen. Dit beperkte hun lichaamsgewicht nog verder en zorgde ook voor dehydratatie van het lichaam. Ook dronken ze tegen het einde van deze periode een thee, gemaakt van het sap van de urushi boom. Dit sap was giftig, en veroorzaakte nog verdere hydratatie dankzij veelvuldig braken, zweten en urineren. Maar belangrijker nog was dat het drinken van de thee het lichaam giftig maakte, waardoor het na de dood niet opgevreten zou worden door bacteriën, insecten of wormen.
De derde en laatste stap hield in dat de monnik in een tombe onder de grond begraven werd. Hij zat in lotushouding en mediteerde. Zijn enige contact met de buitenwereld was een dun bamboestokje dat voor zuurstoftoevoer zorgde en een bel, waarmee de monnik regelmatig moest rinkelen om te communiceren dat hij nog leefde. Zodra het rinkelen van de bel stopte, wist men dat hij gestorven was en sloot men de tombe volledig af gedurende een nieuwe periode van 1.000 dagen.
Na deze duizend dagen werd de tombe opnieuw geopend. Indien het lichaam gemummificeerd was, werd de monnik verheven tot ‘levende Boeddha’ en naar een tempel gebracht om te worden aanbeden. Indien het lichaam ontbonden was, had men wel respect voor het doorzettingsvermogen van de monnik, maar uiteindelijk werd dat lichaam gewoonweg in de aardbodem begraven en wordt het vergeten. Van de vermoedelijk honderden monniken, die probeerden te mummificeren, zijn er maar 24 bekend die erin slaagden.
Waarom?
De zelf-mummificatie was een pijnlijke ervaring, het was dan ook nodig dat de priesters een gedisciplineerde zelfbeheersing hadden en sterk van geest waren. Het mummificatieproces slaagde dan ook lang niet altijd. Alleen degene die sterk van geest waren bereikten hun doel.
Door de onthouding van zintuigelijke prikkelingen en ervaringen werd het voor veel monniken te zwaar. Degene die wel slaagde in het opofferingsproces verdiende eeuwig respect. Ze dachten dat ze door zelf-mummificatie gelijkgesteld werden aan Boeddha.
De goed bewaard gebleven mummies in de eeuwige lotushouding staan voor belangrijke ideeën in de leer van het Boeddhisme, waaronder: totale zelfonthouding en totale controle over verlangens en lichamelijke lusten, waardoor een einde wordt gemaakt aan lichaamsidentificatie.
De hele wereld die we met onze ogen zien is een illusie en de echte waarheid ligt verscholen achter een onzichtbaar gordijn. Achter dit gordijn ligt een spiritueel gebied dat deel uitmaakt van een veel grotere wereld. Deze Boeddhisten geloofden dat als ze zichzelf van hun lichaam zouden scheiden ze dichter bij de échte wereld kwamen.
Daarbij geloofden ze, dat als ze in dit leven hun geest niet van hun lichaam zouden kunnen scheiden, ze zich er niet van zouden kunnen onthechten, ze telkenmale zouden terugkeren in een nieuwe reïncarnatie en opnieuw een leven lang vastzitten in een gloednieuw stoffelijk, en dus vergankelijk lichaam. Een iets, dat totaal onbegrijpelijk is voor elke mens, die in de veronderstelling leeft, of in de vaste wetenschap vertoeft, dat hij enkel en alleen zijn tijdelijk lichaam is.
En, schreef ik reeds eerder: deze laatste heeft gelijk - want, indien hij nooit aan een zogenaamde 'extra lichaam' heeft gewerkt, en zich zijn gehele leven lang enkel en alleen over zijn stoffelijke lichaam heeft bekommerd, is hij niets meer dan stof. Hij is stof, en zal dan ook tot datzelfde stof vergaan - en, het is dan ook op die mens dat de woorden 'laat de doden deze dode begraven' van toepassing zijn.
Maar natuurlijk moet je die woorden, die oorspronkelijk van Jezus afkomstig zijn, niet geloven. Tenslotte is geen enkel geloof een echt weten. Maar, dit 'wist' je waarschijnlijk al.