Het aantal mensen dat besmet raakt met HIV stijgt veel sneller dan het aantal mensen dat behandeling krijgt tegen het aidsvirus. Vele streken ervaren sterk geconcentreerde epidemieën, waaronder Europa, Azië, Latijns Amerika en West-Afrika. De laatste jaren zijn het vooral mensen die in Europa, Noord-Amerika, China, Indonesië, Rusland en in Oekraïne wonen die HIV oplopen. Dat heeft VN-chef Ban Ki-moon eergisteren op een aan aids gewijde VN-conferentie gezegd. Zo'n 2,5 miljoen mensen raakten vorig jaar besmet, terwijl een miljoen mensen begonnen aan een antiretrovirale behandeling. Maar vroeger geraakten er meer mensen besmet, bijvoorbeeld: 3,2 miljoen in 1998. In Nederland zijn er momenteel ongeveer 18.500 met HIV gediagnosticeerd, in België rond de 21.000, in Duitsland een 59.000, en in Frankrijk 130.000.
In verhouding is het aantal sterfgevallen over de laatste jaren sterk gedaald. In 2001 stierven 3,9 miljoen mensen aan aids; vorig jaar ongeveer 2,1 miljoen mensen. Op het einde van het jaar 2007 waren er zeker 44 miljoen mensen met HIV besmet. De meerderheid van hen behoren tot de volgende groepen: mannelijke en vrouwelijke prostituees en hun cliënten, injecterende druggebruikers, mannen die seks hebben gehad met mannen, en gevangenen. Ongeveer 61% van de HIV-besmetten zijn jonge vrouwen in de leeftijdsgroep tussen 15 en 24 jaar. Mensen die door HIV verzwakt zijn, lopen bovendien daarenboven tot vijftig keer meer kans om tuberculose op te lopen.
De HIV-test
Termijn voor een betrouwbaar testresultaat
Een HIV-test kan pas zes weken na het laatste risicocontact met voldoende zekerheid aantonen dat je niet besmet werd. Als je een groot risico gelopen hebt, laat je je testen na zes weken en laat je je best hertesten na drie maanden. Er bestaat immers een kleine kans dat je lichaam uitzonderlijk traag antistoffen aanmaakt. Het is aangewezen om samen met je arts te bespreken of het risico dat je nam groot of klein was.
Verloop HIV-test
Voor een HIV-test neemt de arts een staaltje bloed af en stuurt dit naar een labo. Het onderzoek in het labo bestaat uit twee stappen.
Eerst wordt er op het bloedstaal een ELISA-test uitgevoerd. Deze test gaat na of er al dan niet antistoffen in het bloed aanwezig zijn. Als deze test geen antistoffen vindt, dan is het bloedstaal seronegatief, hetgeen betekent dat de geteste persoon niet besmet is met HIV.
Als de ELISA-test wel antistoffen vindt, dan volgt er nog een tweede fase. Het bloedstaal wordt dan doorgestuurd naar een van de acht Belgische referentielaboratoria. In dit gespecialiseerde labo wordt het staal onderworpen aan een andere test die moet bevestigen dat het wel degelijk om het HIV gaat in het bloedstaal. Deze tweede test sluit vals-positieve resultaten uit. Een HIV-test neemt ongeveer een week in beslag. In afwachting van de uitslag van je test doe je er goed aan om zeker veilig te vrijen. Vlak na de besmetting ligt het virusgehalte in bloed en lichaamsstoffen immers zeer hoog en ben je extra besmettelijk.
Een HIV-test heeft niet altijd zin
Een HIV-test heeft enkel zin als je een reëel risico hebt gelopen. Dit betekent bijvoorbeeld een risicovol seksueel contact, injecterend druggebruik, of contact met besmet bloed door een prikaccident.
Voor- en nadelen HIV-test overwegen
Als je overweegt om een HIV-test te laten doen, praat dan erover met je huisarts. Hij kan je helpen om de voor- en nadelen van een test af te wegen en kan inschatten of je al dan niet een reëel risico op besmetting hebt gelopen.
Een positieve uitslag kan immers een zware klap betekenen. Dit betekent dat je vroeg of laat aids zal ontwikkelen en dat de kans groot is dat je daaraan zal sterven. Anderzijds kan een test je ook verlossen van onzekerheid. Als je weet dat je seropositief bent, kan je jezelf ook beter beschermen tegen de ziekte. De medische begeleiding van seropositieve mensen is zo ver gevorderd dat een snelle behandeling de levenskansen enorm bevordert.
Behandeling
Aanvankelijk was er geen behandeling voor mensen met HIV. Een infectie met HIV betekende dat men op een dag aids zou ontwikkelen en daaraan sterven. In 1996 kwamen de eerste positieve geluiden en in 1998 werd het succes van de zogenaamde combinatietherapie bevestigd. Deze medicatie heeft geleid tot een verandering van de vooruitzichten voor mensen met hiv en aids.
Met de combinatietherapie of de zogenaamde 'Hoog Actieve Anti-Retrovirale Therapie' (HAART) zijn opvallende resultaten bereikt. Ze onderdrukt de activiteit van het virus, maar kan het niet vernietigen. Combinatietherapie geneest dus niet. Ze zorgt er wel voor dat dat de concentratie van T4-cellen opnieuw toeneemt. Deze cellen maken deel uit van het afweersysteem. Door hun toename kan het lichaam zich opnieuw beter verdedigen tegen infecties. Daardoor neemt ook de kans op opportunistische infecties af. Daarnaast zorgt de combinatietherapie er ook voor dat de virale lading afneemt. Dit is het aantal kopieën van hiv dat er in één milliliter bloed zit.
Bij de combinatietherapie dient men tegelijkertijd verschillende medicijnen toe. Er zijn momenteel drie groepen geneesmiddelen beschikbaar waarvan men combinaties maakt. Wanneer slechts één medicijn gebruikt wordt, treedt er immers snel resistentie op. Hierbij vindt het virus een manier om de geblokkeerde stap te omzeilen en dan is het middel niet langer doeltreffend. Het ontstaan van resistentie tegen de drie groepen van medicatie is onwaarschijnlijk.
- De eerste groep zorgt ervoor dat HIV niet in de T4-cel kan binnendringen. Ze verhindert de fusie van het virus en de cel. Daarom wordt deze groep de fusie-inhibitoren genoemd.
- De tweede groep zorgt ervoor dat HIV zich niet kan nestelen en kopiëren binnenin de cel. Deze groep kan worden ingedeeld in twee subgroepen. De nucleoside reverse transcriptaseremmers moeten in de cel binnendringen om hun werk te kunnen doen. De niet-nucleoside reverse transcriptaseremmers kunnen hun werk van buiten de cel doen. Zij hoeven dus niet eerst in de cel binnen te dringen.
- De derde groep voorkomt dat het vermenigvuldigde hiv opnieuw uit de T4-cel kan breken en zo nieuwe cellen kan gaan besmetten. Deze groep worden proteaseremmers genoemd. Het protease-enzyme speelt een belangrijke rol bij de virusvermenigvuldiging. Het zorgt voor de afwerking van het virus zodat het opnieuw besmettelijk wordt.
Om een goed effect te bereiken met de behandeling is het belangrijk dat er steeds voldoende medicijn in het bloed aanwezig is. Dit betekent dat de medicijnen in de juiste dosissen, op de juiste tijdstippen en op de juiste wijze (met of zonder voeding) moeten worden ingenomen. Men spreekt in deze context van therapietrouw. Bij het samenstellen van een combinatie van medicijnen is het dus niet alleen belangrijk om te onderzoeken welke medicatie het beste werkt, maar ook welke medicijnen het best in het leven van de patiënt passen.
Daarbij komt nog dat de verschillende medicijnen nogal wat nevenwerkingen hebben. Omdat er tegenwoordig meerdere medicijnen beschikbaar zijn, kan men in dat geval wel vaak overschakelen op een ander middel