|
Kleurlichttherapie: blauw kleurlicht voor baby's die aan geelzucht lijden
|
|
Het enthousiasme voor kleurlichttherapie ontstond 40 jaar geleden direct na de introductie in Europa. In India, bijvoorbeeld, bestaat het al duizenden jaren. Maar rond de beginjaren 1970 leden veel kinderen direct na de geboorte aan ernstige bloedafbraak als gevolg van rhesusantagonisme. De moeder vernietigt dan met haar antilichamen de rode bloedcellen van haar kind; een proces, waarbij zeer veel bilirubine vrijkomt. Zo'n kind wordt kort na de geboorte duidelijk geel en wordt bedreigd door een ernstige complicatie, namelijk: kernicterus, waardoor zenuwcellen in de hersenen onherstelbaar beschadigd raken.
Om kernicterus te voorkomen werd bij zulke kinderen al het bloed met een bloedtransfusie vervangen als hun bilirubineconcentratie boven de 340 millimol per liter steeg. Zo'n wisseltransfusie was niet zonder gevaar en werd onnodig door de ontdekking van de kleurlichttherapie, hetgeen toch enigszins een bewijs kan zijn voor de positieve inwerkingen.
Door preventie komt rhesusantagonisme tegenwoordig nauwelijks meer voor. Het indicatiegebied voor kleurlichttherapie zou afgenomen moeten zijn, maar daar is merkwaardig genoeg niets van te merken. Anders gezegd: sommige mensen storen zich hieraan.
Okken denkt dat er nog steeds zoveel kleurlichttherapie toegepast wordt omdat het nu een preventieve therapie is. De kinderartsen willen met alle geweld erger voorkomen en daarom is de grens nu ruim onder de oorspronkelijke grens van 340 millimol gezakt. Okken: "De wetenschappelijke literatuur is onduidelijk over de vraag vanaf welke bilirubinewaarde fototherapie noodzakelijk en dat maakt dat de aanpak per kliniek sterk kan verschillen"
Okken vraagt zich af of men bij normale, volgroeide en gezonde kinderen die grens van 340 millimol bilirubine per liter bloed wel moet aanhouden. Tien jaar geleden waren er al mensen die in dit verband over een 'vingentofobie' spraken, een fobie voor het getal twintig (340 millimol/l = 20 milligram per deciliter). Een gezonde baby vormt namelijk zoveel albumine - het eiwit dat bilirubine transporteert - dat een gevaarlijke complicatie, zoals kernicterus, praktisch uitgesloten is. Zo'n kernicterus ontstaat dan pas bij veel en veel hogere waarden dan de 340 millimol, die in de jaren vijftig bij kinderen met rhesusantagonisme epidemiologisch is vastgesteld.
Ter aanvulling lezen we in het ‘Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde’ uit 1993; 137:2319-23 hierna vermelde tekst met het nodige technische jargon, waarin het woordje ‘kleurlichttherapie’ vervangen werd door ‘fototherapie’.
Doel: Vaststellen van het fototherapiebeleid in verband met icterus neonatorum in Nederlandse ziekenhuizen.
Opzet: Descriptief onderzoek.
Methode: Aan kinderartsen in 63 algemene ziekenhuizen werd een referentiegrafiek voor het fototherapiebeleid gezonden, waar zij op aan konden geven hoe het door hen gehanteerde beleid daarvan afweek. Aan de 10 neonatale intensive care-units (NICU's) werd gevraagd naar het vigerende fototherapiebeleid en de daarmee samenhangende klinische maatregelen.
Resultaten:
Door 34 kinderafdelingen (54) en door alle 10 NICU's (100) werd op onze enquête gereageerd. Er bleek geen eensluidend beleid te bestaan; er was een grote diversiteit binnen de gehanteerde indicatiegrenzen, zowel wat de serumbilirubineconcentratie als wat het aantal levensuren betreft.
Conclusie:
Het verdient aanbeveling in Nederland tot consensus te komen ten aanzien van de toepassing van fototherapie. Te verwachten is dat daarbij tot een restrictief beleid kan worden besloten. Dit zal kunnen leiden tot kostenbesparing zonder verlies van behandelkwaliteit.
Het bij de afbraak van hemoglobine gevormde (ongeconjugeerde) bilirubine wordt aan albumine gebonden en vervolgens in de lever geconjugeerd, waarna het met de gal het lichaam verlaat. Bij neonatale hyperbilirubinemie is er sprake van een verhoogde concentratie van ongeconjugeerd bilirubine, waarvan slechts een deel gebonden is. Dit niet-gebonden indirecte bilirubine kan in een te hoge concentratie encefalopathie veroorzaken, en de behandeling van neonatale hyperbilirubinemie is dan ook gericht op preventie daarvan. Het verlagend effect van (zon)licht op de serumbilirubineconcentraties werd in 1958 beschreven. Onder invloed van licht wordt het bilirubinemolecuul zodanig bewerkt dat het zonder conjugatie in de lever het lichaam via de gal kan verlaten. Blauw licht met een golflengte van 420-475 nm is hierbij het effectiefst. Vóór de introductie van fototherapie in Nederland (1971) werd wisseltransfusie toegepast wanneer een serumconcentratie van 340 µmoll (bij voldragen pasgeborenen) werd overschreden. De toepassing van fototherapie heeft geleid tot een afname van het aantal wisseltransfusies, vooral bij te vroeg geboren kinderen.
Omdat geen goed prospectief onderzoek is verricht naar de gewenste criteria voor de toepassing van fototherapie bestaat er in de literatuur hierover geen eensluidend oordeel. In de loop van de tijd zijn dan ook uiteenlopende richtlijnen ontwikkeld, gebaseerd op serumbilirubineconcentratie, lichaamsgewicht en postnatale leeftijd
Om een indruk te krijgen van het fototherapiebeleid in Nederland werd een inventarisatie verricht in een aantal algemene ziekenhuizen en in de neonatale intensive care-units (NICU's). De resultaten worden in dit artikel besproken.
|