Indien je last krijgt van hartritmestoornissen, doe je er goed aan om een arts te raadplegen, teneinde de mogelijke oorzaken ervan op te sporen. Een bloedonderzoek kan daarbij behulpzaam zijn.
Maar, wat gebeurt er indien je stappen overslaat? Ik bedoel: indien je in handen komt van een geneesheer, die niet oorzaakgericht werkt, maar symptoomgericht, en jou onmiddellijk naar een cardioloog toestuurt.
Mijn ervaring is, dat cardiologen cardiologen zijn, en dus geen genees-heren. Anderzijds is het logisch dat specialisten van andere zaken weinig of niets afweten, daarom juist zijn het specialisten. Met andere woorden: gespecialiseerd in hun vak. Ze gaan dan ook niet hun kostbare tijd verkwisten met mogelijke oorzaken te gaan opsporen. Tenslotte kunnen heel veel aandoeningen voor hartritmestoornissen zorgen.
Dus, van zodra je in aakraking met een cardioloog komt, kan je best al mogelijke oorzaken van jouw hartfalen vergeten, en je concentreren op de symptoombestrijdingen. In het algemeen zal men, afhankelijk van de cardioloog, jou meestal drie zaken aanraden, zijnde: het openen of dilateren van de kransslagaders, een ablatie, of een pacemaker.
Pacemakers - Voordelen en risico's
Een implanteerbare pacemaker verlicht de symptomen van een trage, onregelmatige hartslag. Dit wordt gedaan door het herstellen van een normaal hartritme. Maar de aandoening zélf wordt echter niet genezen door zo'n pacemaker, en hartaanvallen worden er niet door voorkomen. Veel patiënten hebben baat bij deze behandeling, maar de resultaten kunnen variëren.
Afhankelijk van de aandoening zijn er verschillende soorten pacemaker, namelijk:
1) De AAI-pacemaker stimuleert het samentrekken van de boezems wanneer de sinusknoop niet goed werkt, bijvoorbeeld bij het Sick Sinus Syndroom. Deze pacemaker heeft een elektrode in de rechterboezem.
2) De VVI-pacemaker stimuleert het samentrekken van de hartkamers. Deze pacemaker wordt vaak gebruikt bij boezemfibrilleren, om ervoor te zorgen dat de hartkamers in het juiste ritme blijven pompen als de boezems op hol slaan. De VVI-pacemaker heeft een elektrode in de rechterkamer maar geen elektrodes in de boezems.
3) De DDD-pacemaker stimuleert de boezems én de hartkamers. Hij is geschikt voor patiënten met een AV-blok of patiënten met zowel een AV-blok als een Sick Sinus Syndroom. De elektroden worden geplaatst in de rechterboezem en in de rechterhartkamer. Kenmerken van de DDD-pacemaker zijn:
Deze pacemaker zorgt ervoor dat het samentrekken van boezems en hartkamers elkaar goed opvolgt, waardoor de pompwerking van het hart verbetert. Deze pacemaker houdt ook rekening met de frequentie van de boezems. Bij inspanning loopt deze frequentie op en de pacemaker stimuleert de hartkamers dan in hetzelfde ritme.
4) De Cardiale resynchronisatietherapie pacemaker (CRT-pacemaker) zorgt ervoor dat bij patiënten met hartfalen de 2 hartkamers weer tegelijkertijd samentrekken.
Risico's
De risico's die verbonden zijn aan de implantatie van een pacemakersysteem, zijn onder andere infectie op de operatieplek en/of overgevoeligheid voor materialen van het apparaat, niet-afgeven van therapie wanneer het nodig is - of, ontvangen van extra therapie wanneer het niet nodig is.
Na de implantatie van een implanteerbaar pacemakersysteem gelden beperkingen met betrekking tot magnetische en elektromagnetische velden, apparaten op elektriciteit of gas, en gereedschappen die je mag gebruiken.
Zo kunnen de energievelden, die rond elektrische apparaten ontstaan, sterk of zwak zijn. Hoe dichter men zich bij het elektronische apparaat bevindt, hoe sterker het energieveld. Maar de meeste elektromagnetische energievelden zijn klein en zwak, en hebben geen invloed op de pacemaker. En, door weg te lopen van het elektromagnetisch apparaat werkt de pacemaker onmiddellijk weer normaal.
Inductieplaten wekken elektromagnetische velden op. Het gaat om intermediaire of middenfrequenties (IF) tussen 20 - 100 kHz. Hetzelfde gebeurt bij bijvoorbeeld antidiefstal- en identificatiesystemen, spaarlampen, en zo meer. Een klein deel van het magnetisch veld, dat door de inductiespoel wordt opgewekt, wordt niet geabsorbeerd door de kookpot, en komt vrij in de onmiddellijke omgeving van de plaat. Dit kan in het menselijk lichaam een elektrische kringstroom opwekken. Alhoewel de kans zeer klein is, kan niet uitgesloten worden dat de magnetische velden, die door inductie worden opgewekt, een unipolaire pacemaker, of een ingeplante defibrillator, kunnen verstoren als de drager ervan dicht bij de inductieplaten staat.
Welke afstand het beste is tot sommige apparaten, en voorbeelden van welke apparaten men met een pacemaker beter helemaal moet vermijden, vind je, bijvoorbeeld, op websites zoals die van 'Hartstichting'.
Vooral dient ruw lichamelijk contact vermeden te worden. Je zou hierdoor kunnen vallen - of, de implantatieplaats kan geraakt worden. Dit kan leiden tot beschadiging van het apparaat of de geleidingsdraden.
Bron: Medtronic.nl & andere
Ablatie
Met ablatie, waarvan er verschillende vormen bestaan, kunnen hartritmestoornissen worden behandeld. Aan een gewone ablatiebehandeling gaat altijd een elektrofysiologisch onderzoek vooraf. Bij dit onderzoek wordt met behulp van een katheter een aantal dunne draden via een ader of slagader - of allebei - ingebracht, en opgeschoven naar het hart, waarbij met opzet het hartweefsel wordt beschadigd. Het hartweefsel wordt met behulp van plaatselijke warmte, opgewekt door radiofrequente golven, verbrand, waarbij kleine littekentjes ontstaan. Soms ook wordt in plaats van verhitting bevriezing toegepast.
Tijdens het maken van de littekens ontstaat een branderig, soms pijnlijk gevoel. Meestal zijn meerdere littekens nodig. Na elk litteken moet de katheter weer opnieuw op de juiste temperatuur komen. De totale ablatiebehandeling duurt 2 tot 4 uur.
De kans op succes verschilt per aandoening en per patiënt. Bij sommige ritmestoornissen is dit meer dan 90%. Bij boezemfibrilleren is de kans op succes lager.
Risico’s
- De meest voorkomende complicatie is een blauwe plek (hematoom) die door een plaatselijke bloeduitstorting is ontstaan. Meestal komt dit vanzelf in orde en heb je hiervan later ook geen last meer.
- Bij een slagaderpunctie kan het gebeuren dat de wand van de slagader inscheurt, en dat er een extra holte ontstaat. Dit kan meestal opgelost worden door lokaal een medicament in te spuiten dat ervoor zorgt dat deze holte wordt opgevuld met een bloedstolsel.
- In 0,5% van de ingrepen kan ook een bloeding ontstaan door een perforatie van de hartwand, waarbij het hartzakje rond het hart zich opvult met bloed. Dit kan spontaan verdwijnen, maar soms is de tussenkomst van een hartchirurg nodig om de perforatie te sluiten.
- In 0,3% is er ook kans op een embolie. Om deze reden wordt de bloedverdunning vooraf gestart en rond de procedure op peil gehouden. Deze medicatie zal nog minstens 3 maanden worden ingenomen.
- Zeer zeldzaam kan het gebeuren dat er een verbinding tussen de ader en de slagader ontstaat (een fistel). Meestal gebeurt hier niets aan, maar soms is een operatie noodzakelijk om de fistel te herstellen.
Afhankelijk van de procedure kunnen er nog een aantal complicaties optreden:
- Doordat sommige ritmestoornissen zich dicht bij het eigen geleidingssysteem bevinden kan het voorkomen dat dit geraakt wordt. Dit komt in ongeveer 1% van de mensen voor. Deze patiënten kunnen dan geholpen worden met de implantatie van een pacemaker.
- Soms kan het gebeuren dat het hart lekgeprikt of lekgebrand wordt. Hierbij ontstaat dan een bloeduitstorting rond het hart, waardoor het hart niet goed meer kan ontspannen. Hierbij treedt dan een daling van de bloeddruk op. Dit kan meestal opgelost worden met het aanprikken van het hartzakje, waarbij het bloed dan weggezogen wordt. In zeldzame gevallen moet het bloed chirurgisch verwijderd worden.
- Soms loopt er een kransslagader, of een zenuw onder de plaats waar we er werd gebrand. Dit is niet altijd te voorzien. Er zijn gevallen beschreven waarbij er dan schade aan de onderliggende structuur optrad.
- Soms kan het voorkomen dat er een klontertje gevormd wordt op de ablatiekatheter. Als dit naar de hersenen afschiet, treedt er een beroerte op. Het risico hierop is groter als er aan de linkerzijde van het hart gebrand moet worden.
- Zeer zeldzaam treedt er een beschadiging van één van de hartkleppen op.
- Bij ablatie van voorkamerfibrillatie kan er een vernauwing van de longaders ontstaan
Dotteren
- Naast een ablatie en de installatie van een pacemaker, kan er ook een dotterbehandeling plaatsgrijpen. Een verstopte kransslagader veroorzaakt coronaire hartziekten, en kan zelfs aanleiding geven tot een hartaanval. Via de pols kan men verschillende katheders naar het hart schuiven, en met behulp van contraststof en röntgenstralen kan men de kransslagaders in beeld brengen. Wanneer er belangrijke vernauwingen worden aangetoond, kan de cardioloog de kransslagaders openen met een ballon en wordt er een stent geplaatst.
Risico’s daarvan zijn:
- Contrastallergie: indien je allergisch bent aan jodium houdend contrastmiddel, dien je dit te melden aan jouw cardioloog.
- Bloeding: de inbrengplaats van de katheter kan geïnfecteerd raken, maar ter hoogte van de punctieplaats kan er ook bloedverlies optreden zowel tijdens als na de ingreep. Dit risico is sterk afhankelijk van de punctieplaats, maar ook van de graad van bloedverdunning. Een zeldzame keer kan hiervoor heelkundig herstel van het bloedvat nodig zijn.
- Embolisatie: een zeldzame keer kan trombus (klonter) ontstaan op de katheters. Dit wordt maximaal vermeden door het toedienen van bloedverdunners tijdens de ingreep.
- Stenttrombose: het is een bloedstolsel, dat optreedt na de implantatie van een stent. Bij een klein deel van de patiënten met een stent worden bloedcellen kleverig en plakken zij aan elkaar om zo een kleine massa – of stolsel – te vormen. Wanneer een bloedstolsel wordt gevormd, kan deze de vrije bloedstroom door een slagader blokkeren, en een hartaanval of zelfs overlijden tot gevolg hebben. Stenttrombose kan plaatsvinden bij patiënten met blankmetalen en geneesmiddelafgevende stents.
- Dissectie: na ballondilatatie kan een flap van de binnenwand van het bloedvat loskomen. Dit is een dissectie en wordt behandeld met een stent.
- Perforatie: zeer zelden kan een perforatie van het behandelde bloedvat optreden, wat aanleiding geeft tot bloedverlies buiten het vat.
- Tamponade: indien perforatie optreedt, kan de bloeding in het hartzakje aanleiding geven tot tamponade, wat het hart belet om goed te pompen. Dit vocht wordt zo snel mogelijk gedraineerd en de perforatie gedicht door gebruik te maken van heel speciale stents.
- Zelfs na de plaatsing van een stent is het mogelijk dat er opnieuw een vernauwing van de kransslagader optreedt. Bij 15% tot 30% van de patiënten met een blankmetalen stent treedt een hernieuwde vernauwing op (dit is afhankelijk van de stent). Dit percentage is veel lager bij patiënten met een geneesmiddelafgevende stent. Als restenose optreedt, moet bij deze patiënten opnieuw een ballon-angioplastiek, stentprocedure of bypassoperatie worden uitgevoerd.
- Andere zeldzame complicaties zijn, onder andere: een hartaanval, beroerte en plotselinge hartdood, hoewel deze veel minder vaak voorkomen dan bij een coronaire-bypassoperatie.
Vraagjes
Natuurlijk kan er nog véél meer over worden geschreven. Maar, heb jij enige ervaringen met deze, en/of andere vormen van ingrepen, waaronder een bypassoperatie, bijvoorbeeld? Als je het allemaal over mocht overdoen, zou je het dan weer laten uitvoeren? Waarom wel? Of, waarom niet?...