|
Persoonlijk gebed anno 1980
|
|
Mijn Heer en mijn God,
Als ik voordien ooit tot Je gebeden heb,
vergeet dan alles wat ik toen heb gezegd of heb gevraagd,
want indertijd wist ik nog niet hoe ik bidden moest,
en ook niet het waarom,
behalve dan in tijden van nood, misschien.
Dit betekent, hoogstwaarschijnlijk,
dat de meeste van die gebeden
Jou tóch nooit zullen hebben bereikt.
Godzijdank.
Mijn Heer en mijn God,
Als Je echt bestaat, écht, echt bestaat,
en dus niet enkel en alleen
in de wereld van mijn verlangens en dromen,
kan Je dan even naar me luisteren
van zodra Je de tijd hebt?
En,
als Je dan toch niet bestaat
of, niet bestaat zoals ik het me inbeeld
dan richt ik dit schrijven - heel bewust
tot iets diep, diep in mezelf.
Maar, laat me maar veronderstellen
dat Je er bent,
zowel in als buiten mezelf
en dat Je me aanhoren kunt,
want anders heeft dit gebed weinig of geen zin;
temeer, omdat ik hulp nodig heb, tonnen hemelse hulp.
Toegegeven:
op mezelf aangewezen, voel ik me té zwak.
Té zwak,
om alleen
tot Al-één uit te groeien.
Allereerst wilde ik Je vandaag vertellen
dat ik geen greintje spijt heb, maar ook geen greintje spijt
van de dingen die ik ooit heb gedaan,
van de dingen die ik ooit heb misdaan,
van de dingen die ik nagelaten heb te doen.
Er is geen greintje spijt te bespeuren,
noch schuldgevoel
in geen van beide kamers
en boezems
van mijn hart,
noch in een ander
zelfs niet allerkleinste onderdeel
van mijn stoffelijke lichaam.
Nu ik dit lees, en hardop herlees,
klinkt het zelfs vreemd
en paradoxaal
in mijn eigen oren.
Maar,
mijn geweten knaagt.
Het geweten,
dat reeds alles weet
wat er te weten valt
en wel vanaf mijn begin der tijden:
toen ik vorm verkreeg
in de oven van de moederschoot.
Dit geweten knaagt en knaagt,
en blijft alsmaar knagen.
Inmiddels creëerde het
een lange gang, een tunnel als het ware
tot aan, in, en voorbij mijn bewustzijn,
en terug neerdalend
tot aan, en in mijn hart
om aldaar tot rust te zijn gekomen,
wachtend op respons.
En, aan de verre horizon van deze tunnel
ontwaar ik een lichtpuntje,
dat vonken doet ontstaan
en me dingen laat zien die ik voordien
niet kon, noch wenste te zien.
Nog altijd doemt er geen spijt op, maar...
nu vind ik het wél spijtig, echt, écht spijtig
dat ik bepaalde dingen ooit heb gedaan,
dat ik bepaalde dingen ooit heb misdaan,
dat ik bepaalde dingen nagelaten heb te doen.
En...
Ik kon ook niet anders
omdat ik ben die ik ben:
het product
van zoveel dingen waarover
ik macht noch zeggenschap heb,
noch had.
Daarom richt ik nu dit gebed tot
de Drie Krachten buiten mezelf,
tot de Vader, de Zoon en de Heilige Geest
want, er sluimert verzet in mijn hart
en dit maakt me soms diep ongelukkig.
Wat me vóóral zo bedroefd maakt,
en wat ik zo spijtig vind, is
dat ik ben die ik nu ben
en meer wens te 'zijn'.
Ik aanvaard dat ik opgeschept ben geweest
met deze natuur in mij, met deze geaardheid,
geïnspireerd door erfelijkheidsfactoren,
opvoeding, omgeving, archetypen, en diens meer,
instinctief aangevuld door de onverbiddelijke invloeden
van Aarde, Zon, Maan en planeten,
die diepgewortelde, valse overtuigingen en gewoonten
in mij hebben doen ontstaan
waardoor ik een machteloze speelbal ben geworden
van ongewenste gedachten, gevoelens,
lusten, materiële en andere begeerten
die dagdagelijks in mijn lichaam
als uit het niets geboren worden
me permanent beïnvloeden
mijn innerlijke rust verstoren
me tot hun slaaf maken
allerlei gewoonten hebben gecreëerd
me dingen laten doen, of zeggen
waarover ik geen spijt heb, maar
die ik daarna, zoals nu, altijd achteraf, wél spijtig vind.
Het leven in duisternis heeft me verplicht
mijn duistere kanten te zien.
Maar als Licht écht bestaat
dan wens ik in dit licht herboren te worden
nadat ik, zoals ik nu ben,
zal gestorven zijn;
die Ik, met ál zijn sub-ikjes.
En, dat sterven wil ik blijmoedig ondergaan
nu ik nog zichtbaar leef.
Het leven in duisternis heeft me verplicht
mijn duistere kanten in te zien.
Maar als gevolg van dit inzicht,
ontspringt vreugde uit mijn hart.
Ik jubel, omdat ik nu begrijp wat er te zien valt:
een zaad, dat de ware essentie in zich meedraagt,
verblijft altijd in duisternis.
Het is eigen aan het zaad-zijn;
andere keuzes heeft het niet.
Metaforisch gezien
beschouw ik me nu als een zaad
en, elk zaad bevindt zich nu eenmaal in duisternis;
het leidt een onderaards bestaan,
van waaruit het wortel kan schieten.
En in dit zaad kan de drang ontstaan,
dankzij wrijving en innerlijk verzet,
dat de stuwende kracht wordt
van het groene stengeltje,
dat het zaad in tweeën splijt
en zich al snakkend naar boven richt,
zich badend in en zich voedend met dat licht,
om verder uit te groeien tot een krachtig iets,
en vruchten afgeeft aan eenieder die plukken wil.
Maar eerst moet dit zaadje
bereidwillig zijn te sterven,
want...
ik wil niet langer die mens zijn
die ik momenteel ben.
Ik ben het beu te zijn wie ik nu ben,
zowel kots- als hartstikke beu.
Toch hou ik nog steeds van mezelf
ik hou van mijn 'zaad-zijn'
vooral omdat ik bewust ben
van het aanwezige potentieel,
van de mogelijkheden,
die er in besloten liggen, dormant weliswaar.
Ik wil deze mogelijkheden
dan ook niet onbenut, noch onaangetast laten.
Ik wens uit te groeien tot de nieuwe mens
Tot die groene stengel waarover ik daarnet schreef
en, daar heb ik Jullie hulp voor nodig.
Help mij in mijn opdracht!
Ik wens zaad-af te worden.
Ik wens mezelf te bevrijden uit deze cocon
wegvliegen als een vlinder,
met engelenvleugels
en uitstijgen, hóóg tot aan en voorbij de Zon.
Ik vraag dit aan Jullie
met heel mijn ziel
met geheel mijn hart
met gans mijn verstand
en met al mijn beschikbare krachten.
Dit, in de naam van mijn
potentiële Zelf, én van de Vader,
de Zoon en de Heilige Geest
Amen.
Post Scriptum:
Nu pas begrijp ik de Bijbelse woorden
én de uitspraken van Gurdjieff
die ons vertellen dat er in mijn lichaam
nog andere lichamen verscholen zitten,
wachtende om aangesproken te worden
en, wat het betekent 'herboren' te worden.
Dit lichaam is slechts stof,
niets meer, maar ook niets minder,
en het zal op een dag, of in een onverwachte nacht,
onvermijdelijk tot stof wederkeren
nadat ik mijn allerlaatste adem heb uitgeblazen.
Dit planetaire lichaam
is het aardse zaad
van waaruit
het zielenlichaam, het geestelijk lichaam
en het goddelijk lichaam
één voor één kunnen geboren worden.
Nu besef ik,
dat ik mijn ego-zijn moet aanvaarden
en dat ik het dus niet moet veranderen
maar ontgroeien en het ondergeschikt maken,
met behulp van de zuivere rede en het hart,
aan die hogere lichamen
van zodra ik ze in mij toelaat
en hen daardoor de macht geef
te regeren over dit voertuig
vervaardigd uit aarde en stof,
vermengd met water.
Mijn hart is de smeltkroes
waarin het verzet onvermoeibaar brandt
en dat verzet is het énige vuur
dat het alchemistische proces
van versmelting in mijzelf kan doen ontaarden.
Dagelijks moet ik dit verzet
dan ook aanwakkeren
door olie op het vuur te werpen
opdat de vlammen hoger en hoger opstijgen.
De zuivere rede is hierbij mijn trouwe gids.
Er moet een gevecht plaatsgrijpen,
diep in mezelf;
een gevecht tussen alle ja's en alle nee's
tussen alle symbolische engelen en alle duivels -
en, het leven dat ik in deze wereld leid, lijd, of belijd,
met al haar afleidingen en verleidingen,
kan me hierbij daadwerkelijk helpen
en me nog meer inzicht verschaffen
in mondjesmaat.
Dagdagelijks kan, en wil ik, worden getest
want mijn geest kan soms sterk zijn, maar
het lichaam is té zwak, véél te zwak,
zolang het niet onder leiding staat
van een of ander hoger lichaam.
Ook is mijn wil waardeloos, omdat het
van één van mijn 'kleine ikjes',
van mijn ego, afkomstig is.
Ik moet dus stoppen met willen,
en de maskers van mijn ego
één voor één van me afleggen
en ik weet, dat deze foltering
mij pijn zal doen.
Nochtans...
Enkel en alleen heeft een bewust lijden zin.
In de plaats hiervan moet Zijn wil geschieden
zowel op aarde als in de hemel.
Het Zijn... diep in mezelf.
En ik, ik die op deze aarde verblijf,
wens een hemelse reis te ondergaan,
ik wil vandaag reeds een hemelvaart bestellen
één enkel reis, geen retour,
en ik ben bereid er de juiste prijs voor te betalen.
Afpingelen wil ik niet.
Daarom moet ik Zijn Wil
in mij toelaten, dankzij dit dagelijkse gebed,
en elke dag dat ik deze woorden hardop uitspreek,
of binnensmonds mompel,
doe ik mezelf herinneren aan
mijn persoonlijke opdracht.
Daal dus op mij neer, Heer
O Goddelijke Drie-eenheid:
stuur Jouw Heilige Geest,
in eender welke manier of vorm
zelfs in de gedaante van een symbolische duif,
als Jij dat verkiest.
Eindelijk heb ik ogen waarmee ik kan zien,
oren waarmee ik kan horen!
Nu moet ik nog de theorie
in de praktijk gaan toepassen
en aan mijn werkelijkheid toetsen
ervoor zorgend dat deze woorden
Jullie wel degelijk bereiken.
Hoe sterk is mijn innerlijke verlangen?
Hoe sterk is het vuur dat in mij brandt?
Hoe snel zal ik het toelaten
dat ik voor de zoveelste maal
door een diepe slaap word overvallen
om misschien nooit meer wakker te worden?
Wat een uitdaging!
Ik be-grijp
met mijn beide handen,
en ik bal ze tot vuisten,
om nooit meer los te laten -
nooit meer - als het maar enigszins kan.
Bovendien verlang ik er naar,
in latere tijden,
anderen te kunnen inspireren
én onderwijzen,
opdat ik
zélf nieuwe dingen aanleer
teneinde me beter te kunnen uitdrukken.
Anderen blijvend inspireren!
Laat dit - en niets anders -
mijn eeuwige taak zijn
vanaf het moment
dat ik voor mezelf heb bereikt
wat er in mij te bereiken valt.
Dagboek: December 1980 opgestart, maar over de jaren verbeterd en aangevuld.
Commentaar
Reageer
Opgelet: momenteel ben je niet ingelogd. Om onder jouw eigen naam te posten en om een score te kunnen geven kun je hier inloggen.
|