|
Alleen met het hart denk je goed
|
|
Originele titel: Claudia Törpel
Man denkt nur mit dem Herzen gut
|
Type:
|
Paperback
|
Uitgever:
|
|
Gewicht:
|
Onbekend
|
Aantal Pagina's:
|
240
|
ISBN:
|
94-907-1203-5
|
ISBN-13:
|
978-94-907-1203-7
|
Categorie:
|
Spiritualiteit
|
Richtprijs:
|
€ 24,5
|
Korte Inhoud
De vergevorderde kunst van het mummificeren in het oude Egypte vormt de basis van Westers wetenschappelijk denken. Uiteindelijk dreigt deze moderne wetenschap, in haar streven het detail te beheersen, de levende samenhang tussen deel en geheel - en daardoor tussen alles en iedereen - te vergeten. Een pleidooi voor een grootscheepse metamorfose van het hart.
Dit boek is een poging om de kennis van het lichaam en de functies van de organen te beschrijven zoals de oude Egyptenaren dit zagen. Daarbij vullen overgeleverd geschreven materiaal over de geneeskunst en beschouwingen uit de mythologie elkaar aan. De schrijfster maakt duidelijk dat de vergevorderde kunst van het mummificeren de basis vormt van ons wetenschappelijke denken. Tegelijk wijst zij er onomwonden op dat dit wetenschappelijke denken in onze tid een diepgaande metamorfose behoeft.
Claudia Törpel (1965), studeerde landbouwkunde en werkte in het Institut für biologisch-dynamische Forschung te Darmstadt. Daarna volgde ze een opleiding voor kunstzinnige therapie in Ottersberg en stuurde af als gezondheidsconsulent. Al vanaf 1995 verdiept ze zich in de spirituele aspecten van de oude cultuur van Egypte. Zij is werkzaam als freelance schrijfster en momenteel als redacteur verbonden aan het tijdschrift Der Merkurstab, gevestigd in Berlijn.
Uittreksel
Blz. 22: Geneeskunde als geheime kunst
Voor de moderne in 'wetenschappelijke' categorieën denkende mens is de voorstelling van het menselijk lichaam hoofdzakelijk analytisch gevormd. Voor hem is de geneeskunde sterk verbonden met de anatomie en deze weer met het ontleden van het lichaam. Net zo blijft ook het vooroordeel hardnekkig bestaan dat de oude Egyptenaren hun fysiologische kennis hebben opgedaan door het mummificeren (wegnemen van de inwendige organen) met de daarbij horende voorbereidingen. Dat is niet zo. Het is juist bekend dat het een geminachte en geïsoleerd levende beroepsgroep was die de lijken balsemde en dat zij nauwelijks contact hadden met andere mensen, om maar te zwijgen over artsen en priesters.
De kennis van de oude Egyptenaren over het lichaam en zijn organen was een totaal andere dan die van tegenwoordig. Deze hing samen met een wereldbeeld dat de invloed van de goden- en geestelijke wereld op de mensen en de natuur als vanzelfsprekend zag. Hun geneeskundige kennis kwam niet voort uit empirisch onderzoek, maar uit de herinnering aan oude toestanden van de aarde en de ontwikkeling van de wereld. Deze getuigde van kennis over de samenhang tussen kosmische wetmatigheden en het fysieke lichaam, een kennis die werd onderwezen in de oude mysteriën waarvan de leider en grote initiatiefnemer Toth of Hermes Trismegistus was.
Alle natuurverschijnselen waren voor de ingewijden van deze school openbaringen van de goden; de fysieke wereld getuigde van de goden en hun activiteiten. Zij konden het 'godenschrift' nog lezen, dat zich liet zien in de talrijke natuurverschijnselen. Het was hen bekend hoe de goden met de fysieke wereld in verbinding stonden, aan welke wetten zij ondergeschikt waren en hoe het geestelijke werkte in de materiële wereld. Dit weten ontsloot voor hen de geometrie, de wiskunde en andere wetenschappen, met hulp waarvan zij in staat waren de piramiden, de tempels en de sfinxen te construeren.
Op dezelfde wijze bestond er ook een 'occulte anatomie en fysiologie'. Men wist hoe de mens in de loop van de tijdsperioden was veranderd en zich had ontwikkeld, welke geestelijke krachten hieraan hadden meegewerkt, en hoe hun relatie was en is met de natuur waarin hij leeft, waarin voor iedere aandoening een geneesmiddel gevonden kan worden. De bronnen van deze kennis moet men in de mysterieplaatsen zoeken. "In de tijd toen de Egyptische ingewijden het gehele proces van de aardeontwikkeling konden overzien, wisten ze precies hoe de afzonderlijke organen van het menselijke lichaam correspondeerden met de stoffen in de buitenwereld. Ze wisten welke planten en metalen een zieke weer beter konden maken. Eens zal de geweldige schat aan occulte wijsheid die de mensheid vroeger bezat op het gebied van de medische wetenschap, weer opgegraven worden."
Er zijn dus nog schatten te ontdekken, niet alleen door vondsten bij opgravingen maar in eerste instantie door het op intuïtieve wijze doordringen in de vondsten. Aan de onvermoeibare activiteit van Jean Francois Champollion (1790-1832), de geleerde die de hiëroglyfen ontcijferde, is het te danken dat er inmiddels talrijke Egyptische teksten vertaald zijn. Daarbij horen ook de geneeskundige teksten die op papyrusrollen zijn geschreven. Bijvoorbeeld: de Kahun¬papyrus (1850 voor Chr.), de Edwin Smith-papyrus (1356 voor Chr.) met het 'Boek der wonden' en de omvangrijke Ebers-papyrus die twintig meter lang is. Deze geschriften zijn interessant onderzoeksmateriaal, maar welbeschouwd laten zij de al tot formules verstarde resultaten zien van een heel levendige kennis die eens bestond over de verbanden tussen de mens, natuur en kosmos.
Veel van wat er aangetroffen werd in de mysterieplaatsen heeft in de mythen zijn weerslag gekregen. Met name om tot een beter begrip van de toenmalige geneeskunst te komen, dienen we de mythologie erbij te betrekken. Daarin spreekt immers nog een levendig oud weten, een herinnering aan gebeurtenissen die met de wereld van de geest verbonden waren. Uit deze mythen blijkt bij voorbeeld dat ook goden ziek konden worden. De volgende mythe over de list van Isis gaat over de zieke zonnegod.
Recensie
door
Tsenne Kikke
De Oud-Egyptische samenleving heeft op onvermoeide wijze en in veel opzichten de basis gevormd voor de tijd waarin wij nu leven. De schrijfster leert ons de oude Egyptenaren kennen alsof ze er zelf één was, en wel speciaal hoe de gewone inwoners ervan hebben gedacht, gevoeld en gehandeld. De nadruk ligt daarbij steeds op het hart: dit was bij de Egyptenaren niet alleen maar een fysiek orgaan maar ook middelpunt van de ziel en de geestelijke kern van de mens.
Claudia Törpel laat met talrijke voorbeelden uit de mythologie, sprookjes en ook het Egyptische Dodenboek zien welke relatie de mens van die tijd had met zijn goden en met zijn leven. Ook toont ze ons de oorsprong van het symbool van de esculaap of de Mercuriusstaf, de slangenstaf van Hermes Trismegistus. In het oude Egypte vormde de farao het hart van de samenleving en als 'zoon van Horus' was hij tevens de verbinding met de wereld van Isis en Osiris.
In de filosofie van de oude Egyptenaren was zijn hart direct verbonden met het hart van alle mensen. Zo konden de invloeden van de goden, vanuit de hemelwereld, doorwerken in het gehele land, en bleef het 'zo boven, zo beneden' inderdaad geen loze kreet. Bij de Egyptenaren was het ik, het ego, nog niet ontwikkeld, men leefde als een deel van een organisme met het hart als het middelpunt. Het hart bepaalde de activiteiten van de mens. In het groot bepaalde de farao - immers het hart van het land - de activiteiten van de Egyptische samenleving.
In onze tijd bepaalt het ik, het ego, de activiteiten van de mens, gebaseerd op het verstandelijke denken. Het streven van de huidige mens kan zich, volgens Claudia Törpel, in de nieuwe tijd evenwel beter richten op het 'denken met het hart', zodat er tussen hart en (ongeconditioneerd) denkvermogen een eenheid, een synthese vorm krijgt. Fascinerend is de wijze waarop zij laat zien hoe we daarmee afscheid nemen van het mechanistische wereldbeeld en onze belevingswereld weer aansluiten bij de impulsen uit een werkelijkheid waarin een levende samenhang heerst tussen alles en iedereen.
|