Yke Schotanus
|
Type:
|
Paperback
|
Uitgever:
|
Augustus
|
Gewicht:
|
250 gram
|
Aantal Pagina's:
|
176
|
ISBN:
|
90-457-0433-1
|
ISBN-13:
|
978-90-457-0433-3
|
Categorie:
|
Poëzie
|
Richtprijs:
|
€ 16,5
|
Korte Inhoud
Vijftienduizend gedichten kreeg de jury van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd eind 2009 te verwerken. Gedichten schrijven lijkt dan ook een nationale bezigheid geworden. Toch tobben vele dichters en dichters-in-spe met grote vragen. Rijm je, of rijm je juist niet? Waar breek je een regel af en waarom? En wat kun je in een gedicht met verhaaltechnieken als perspectiefkeuze, ruimtebeschrijving en tijdbehandeling?
Yke Schotanus neemt ons in dit boek, met als ondertitel: 'Poëtische technieken en hoe ze te gebruiken', op stimulerende wijze mee langs al deze interessante kwesties. Met tal van voorbeelden, in een boeiende essayistische stijl, laat hij zien dat gedichten schrijven weliswaar weinig regels kent, maar des te meer uitdagingen.
Yke Schotanus is onder andere schrijfdocent, redacteur en schrijver; hij publiceerde werk in verschillende genres - van poëzie tot stripverhaal. Gedichten van hem verschenen onder andere in Tzum, De zingende zaag en De tweede ronde. Eerder verscheen in De Schrijfbibliotheek Song- en liedteksten schrijven.
Uittreksel
Blz. 7: Wat zit er zoal in de gereedschapskist van de dichter? En hoe gebruik je het? Kortom, hoe maak je poëzie? Op die vragen wil ik in dit boek antwoord geven. Anders dan de titel misschien doet vermoeden is Dichten doe je zo dus geen altijd-succes-recept voor een goed gedicht, en ook geen streng maar rechtvaardig 'wetboek poëzie'. Zoiets bestaat niet. Poëzie is niet te vangen in een set heldere, eenduidige regels, overzichtelijk gerubriceerd en juridisch sluitend geformuleerd. Maar het is ook niet iets wat je 'zo even maakt', zonder besef van regels of techniek - 'Poëzie ligt op straat, weet je wel'. Natuurlijk komt het voor dat iemand zo maar een mooi gedicht uit zijn mouw schudt, maar dat zijn toevalstreffers, en er is technisch inzicht voor nodig om die te herkennen. Om dat technisch inzicht gaat het in dit boek. Wie zichzelf wil verbeteren, moet eerst de verbetermogelijkheden leren zien. Hij moet ontdekken welke middelen er tot zijn beschikking staan, en daar elke keer opnieuw zijn eigen keuzes uit leren maken.
Neem een kwestie als: 'Rijmen of niet?' Er zijn mensen voor wie alleen iets wat rijmt een gedicht is, maar er zijn er ook die alleen een gedicht dat niet rijmt serieus kunnen nemen. Ik vind dat soort ideeën niet reëel en niet vruchtbaar. Voor mij is 'Rijmen of niet?' geen onderscheidend criterium voor (goede) poëzie; het is geen of/of-kwestie, net zomin als 'Lijmen of niet?' dat is voor de meubelmaker. Er zijn genoeg alternatieven om te voorkomen dat het werk uit elkaar valt. De meubelmaker kan bijvoorbeeld lassen, schroeven, knopen, of klemmen, en ook de dichter heeft alternatieven: zinsbouw, woordherhaling, beeldspraak, ritme - noem maar op. Rijm is gewoon één van de hulpmiddelen uit de gereedschapskist van de dichter. En de vraag of en hoe je dit hulpmiddel toepast, is een technische afweging zoals je er zoveel maakt tijdens het dichten. Niet altijd bewust, maar je maakt ze wel. Ook wie vol¬ledig op zijn intuïtie vertrouwt, maakt afwegingen die gebaseerd zijn op kennis en ervaring.
Met dit voorbeeld is meteen ook duidelijk over wat voor soort gereedschap het gaat bij deze inventarisatie van de gereedschapskist van de dichter. Het gaat om de middelen waarmee je taal tot poëzie omsmeedt, niet om de middelen waarmee je die poëzie vastlegt. Het gaat om:
- taal (woordkeus, beeldgebruik en zinsbouw - hoofdstuk i) - klank (metrum, ritme, rijm en andere klankeffecten - hoofdstuk 2) - typografie (regelafbreking, strofebouw en andere typografische effecten - hoofdstuk 3) - inhoud en eenheid (inhoudelijke structuur, verhaaltechniek, retorica en onderwerpkeuze - hoofdstuk 4)
Of je met een vulpen op handgeschept papier schrijft, met houtskool op een behangrol, of met pixels op een beeldscherm - het is heel interessant en kan ook erg belangrijk zijn voor je eigen creatieve proces, maar het is niet van wezenlijk belang voor de poëzie. Ook de middelen waarmee je jezelf in de juiste stemming en conditie brengt (zoals: je kamer opruimen, je bezatten, of een uurtje haardhout hakken) vallen buiten het kader van dit boek.
Je zou Dichten doe je zo kunnen zien als een (kritische) uitwerking van 'Techniek, klank en betekenis', het tweede hoofdstuk van Gedichten schrijven van Chrétien Breukers, het andere dicht¬boek uit de Schrijfbibliotheek. Breukers heeft dat hoofdstuk om uiteenlopende redenen beperkt gehouden: hij had zoveel meer te vertellen, hij richtte zich alleen op het vrije vers en veel van wat er in dit hoofdstuk ter sprake kwam, was al in diverse andere boeken uitgewerkt.
Dat ik er nu toch een heel boek aan wijd, is niet omdat ik het nodig vind die andere boeken alsnog te herkauwen, maar omdat die op veel punten niet compleet of niet toegankelijk genoeg zijn, of te weinig vanuit de invalshoek van een dichter zijn geschreven. Ik zal me dan ook vooral richten op zaken die elders niet of niet zo gedetailleerd aan de orde komen en op andere punten volstaan met een kort overzicht of een verwijzing naar een ander boek. Daarnaast ga ik in op discussies in het vakgebied en geef ik tips om daadwerkelijk met bepaalde technieken aan de slag te gaan.
En dat laatste echt niet alleen in de kaderteksten met de titel `Aan de slag', die elk hoofdstuk rijk is, ook de hoofdtekst bevat veel praktische aanwijzingen. Dichten doe je zo is bedoeld als gebruiks-boek, niet als encyclopedie.
Om het gebruik te bevorderen staat dit boek natuurlijk vol met voorbeelden. Die heb ik gekozen uit een breed scala van gedichten. Niet alleen literaire klassiekers, maar ook moderne poëzie, populair werk, gedichten van cursisten en liedteksten. Het gaat tenslotte over poëzie, en niet over één specifiek soort poëzie. Helaas heb ik me bij het citeren vaak wel moeten beperken tot een kort fragment, anders zou ik mijn uitgever onnodig op kosten jagen. Het citaatrecht is in Nederland (terecht) beperkt.
Naast werk van anderen heb ik ook mijn eigen werk als voorbeeld gebruikt. Soms omdat ik iets wil uitleggen over het maakproces en ik alleen van mijn eigen gedichten die wordings¬geschiedenis echt goed ken. Soms omdat ik even snel een specifiek pretentieloos voorbeeld nodig had, dat ik zo gauw nergens kon vinden. Dat maakte ik dan maar.
Voorbeelduitwerkingen van schrijfopdrachten zijn altijd eigen werk, en bovendien binnen de gestelde tijd opgehoest. Mijn leermeester Willem Mooijmann heeft me nu eenmaal bezworen dat je als docent altijd mee moet doen, en vervolgens zowel vondst als vod moet delen. Bovendien zou ik niet weten hoe ik anders moest laten zien hoe die opdrachten van mij kunnen werken.
Hoewel het onvermijdelijk is dat mijn eigen poëtische voorkeuren doorklinken in mijn betoog, wil ik dat elke dichter iets aan dit boek kan hebben: zowel de op ontroering gerichte gelegenheids-dichter die bij oma's uitvaart zijn emoties wil vatten in rijm, als de taalgerichte literator, die zijn vrije verzen het liefst gepubliceerd ziet in het tijdschrift Yang. Ik wil hun de middelen in handen geven om te groeien in hun eigen genre. De uitvaartdichter moet natuurlijk aan heel andere criteria voldoen dan de Yang-poëet, maar al zal zijn werk misschien nooit Literatuur mogen heten, het kan wel degelijk kwaliteit hebben. Het maakt nogal wat uit of je de mensen tranen bezorgt of kromme tenen.
Bovendien, al wordt een gedicht nooit heel erg goed, als de dichter het beter wil hebben, wil ik hem daarbij helpen. Stel iemand schrijft: Ik zie je telkens weer/ Maar weet: jij bent niet meer/ Dat doet zo'n zeer (de schuine strepen staan voor de overgang naar een nieuwe regel, zoals dat hoort wanneer je poëzie citeert in doorlopende tekst). Zo iemand mag weten dat de laatste regel de zwakste is, omdat die een gevoel benoemt en niet oproept. Hij mag ook we¬ten dat het geheel sterker wordt als je die regel schrapt of hem naar voren haalt: Het doet zo'n zeer/ Ik zie je telkens weer/ Maar weet: jij bent niet meer. Nu is het niet meer een benoeming achteraf, maar een voorlopige aanduiding die vragen oproept, en daarmee spanning genereert. Dat dezelfde ervaring al eerder en mooier is weergegeven door anderen, is op dat moment minder belangrijk. Het is in elk geval geen reden om te zeggen dat iemand maar beter kan stoppen met schrijven. Je hoeft toch ook niet in de finale van het WK te staan om te mogen voetballen, en getraind, gecoacht en aangemoedigd te worden?
Recensie
door
Tsenne Kikke
Yke Schotanus (1963), zelf schrijfdocent,schrijver en componist, geeft in dit boek constructieve aanwijzingen aan diegenen die gedichten willen schrijven. Louis Stiller sprak met de auteur over de opzet van zijn boek.
- 'Dichten doe je zo', heet het boek. Klopt dat: doe je dat zó, dichten?
Ja, en nee. Voor veel van mijn cursisten is het een verrassing hoe makkelijk het kan gaan. Ze krijgen een opdracht van mij en hebben binnen twintig minuten iets op papier staan dat lang niet slecht is. Soms zelfs heel goed. Dat is een belangrijke ervaring. Maar het is pas het begin. Hoe goed zo'n eerste aanzet ook is, vaak moet er aan geschaafd worden om het echt kloppend te krijgen. En voor dat schaven heb je techniek nodig. Vaardigheid in het schuiven met woorden, en het herkennen van onvoorziene betekenissen en ritmische patronen.
- Voor wie is dit boek bedoeld? Alleen voor de beginnende dichter?
Nee. Het boek heeft de beginner hopelijk veel te bieden en is zo geschreven dat je er met heel weinig basiskennis aan kunt beginnen, maar het wordt her en der wel flink technisch. Die kwartjes vallen pas echt als je al aardig wat gedichten gemaakt hebt en weet waar het over gaat.
Daarbij komt dat ik in dit boek een aantal technieken en fenomenen aan de orde stel die elders niet - niet zo uitgebreid, niet zo praktisch en niet zo toegankelijk - aan bod komen. Ik koester zelfs de illusie dat er zo veel nieuws in staat dat zelfs een professional er nog iets aan kan hebben. Al was het maar omdat elke dichter die zich wil ontwikkelen tot op zekere hoogte een beginner blijft.
- Dit boek verschijnt in de reeks van de Schrijfbibliotheek. Daarin is al een boek over dichten verschenen, van Chrétien Breukers. Hoe verschillen deze twee boeken?
Mijn boek is technischer. Breukers besteedt ook veel aandacht aan dichter zijn, de literaire wereld, de literaire educatie (wat moet je lezen?), inspiratie, een bundel samenstellen en publiceren. 'Dichten doe je zo' gaat echt over de worsteling met taal. Wat maakt een gedicht goed, en waarom? Wat betekent dat voor taal- en beeldgebruik, en voor de thematiek? Daar komt bij dat Breukers zich concentreert op het vrije vers en dat ik in principe elke soort poëzie behandel.
- Wat is het belangrijkste om te beseffen, als (beginnend) dichter?
Dat een gedicht van taal is gemaakt, en niet van gedachten of emoties. Dus dat je wel iets met gedachten of emoties kunt doen, maar altijd 'via' de taal. Zo maar iets 'uiten' gaat niet. Het gaat erom wat de taal doet met de lezer, niet om wat jij doet met de taal.
|