Jannetje Koelewijn
|
Type:
|
Paperback
|
Uitgever:
|
Prometheus
|
Gewicht:
|
235 gram
|
Aantal Pagina's:
|
191
|
ISBN:
|
90-446-0931-9
|
ISBN-13:
|
978-90-446-0931-8
|
Categorie:
|
Stervensbegeleiding
|
Richtprijs:
|
€ 19,9
|
Korte Inhoud
Jan Blokker, journalist, is bereid te wachten tot het eten op tafel staat. Of tot een mooie vrouw hem vraagt om met haar naar bed te gaan. Maar als een zombie liggen wachten op de dood - dat wil hij niet. Daarom heeft hij, toen hij longkanker kreeg, de formulieren voor euthanasie aangevraagd. Zijn vrouw heeft ze voor hem ingevuld.
Eric Albada Jelgersma, ondernemer, viel in januari 2005 tegen de railing van zijn schip en brak zijn nek. Sindsdien is hij verlamd. Hij heeft de computer en de telefoon leren bedienen met een rietje. Maar over doodgaan praat hij niet. Wel over zijn concurrent Cees van der Hoeven - dat die altijd een snoever is geweest.
De huisarts met leukemie, de dominee met alvleesklierkanker, de boer met prostaatkanker, de junk met keelkanker, de moeder met diabetes die haar zoon terugvond, het meisje dat haar moeder aan kanker verloor en toen zelf ook ziek bleek.
Met hen en anderen sprak Jannetje Koelewijn voor nrc Handelsblad over hun naderende levenseinde. Niet om over hun ziekte te praten, maar over wat die ziekte met hen deed. Voor dit boek zocht ze hen weer op -of hun nabestaanden.
Uittreksel
Blz. 7: Vooraf
In 2000 leerde ik de man kennen met wie ik nu het leven deel. Een neurochirurg. Ik raakte gewend aan verhalen over hersentumoren en bloedingen, over mensen die wisten dat ze doodgingen en zich toch lieten opereren.
Maar ik bleef me ook verbazen. Waarom deden mensen dat?
Ik herinner me het verhaal van een man die na een operatie een locked in-syndroom had. Hij kon horen en zien, en hij kon ook normaal denken. Maar hij kon zich niet meer bewegen, niet eens zijn mond. Hij kon alleen nog knipperen met zijn ogen.
Wilde die man niet dood?
Eerst wel. Maar na een jaar zocht mijn man hem op in het verpleeghuis waar hij was gaan wonen. Hij had zo goed leren knipperen dat zijn vrouw en kinderen hem konden begrijpen. Hij liet weten dat hij zo wel wilde doorgaan.
En dan was er het verhaal over de eerste vrouw van mijn man, die was doodgegaan door kanker die zich door haar hele lichaam verspreid had. In de jaren daarvoor had ze alle behandelingen ondergaan die mogelijk waren. Ze dacht niet dat ze beter werd, maar ze wilde haar drie zoons volwassen zien worden. Ze wilde graag ook de geboorte van een kleinkind meemaken. Dat laatste lukte niet meer.
Op foto's van haar zag ik een heel slanke vrouw in mooie jurken, met dik blond haar. Dat haar was niet echt, dat was een pruik.
Wilde zij geen euthanasie?
Ze had het er wel eens over toen ze nog gezond was, zei mijn man. Toen ze ziek was nooit meer. Haar kinderen begonnen er wel over toen ze op haar sterfbed lag. Ze vonden haar zo vreselijk zielig, dit moest ophouden. Maar zij leed niet, zei mijn man. Ze was niet meer bij kennis. Het waren de kinderen die leden.
Ik wilde weten hoe mensen die niet lang meer te leven hebben over doodgaan denken. Of, meer in het algemeen, hoe er over doodgaan wordt gedacht nu de dood van dierbaren voor de meeste mensen geen alledaags verschijnsel meer is.
Tussen oktober 2004 en mei 2006 interviewde ik twaalf mensen, ieder twee of drie keer, soms vaker. Tien verhalen verschenen in NRC Handelsblad, de krant waarvoor ik werk. Twee verhalen maakte ik alleen voor dit boek. Het ene gaat over een rechter in Den Haag die een tumor in haar hoofd had en toch bleef leven, met een scheef gezicht. Het andere gaat over een jongen van achttien met kiemcelkanker die in de eerste gesprekken eigenlijk alleen maar over zijn vrienden en over voetbal kon praten. Niet over zijn ziekte en al helemaal niet over zijn snel naderende dood.
De tien mensen die ik eerder voor de krant sprak, ben ik voor dit boek weer gaan opzoeken. Als ze niet meer leefden — de dominee met alvleesklierkanker, de boer met prostaatkanker, de directeur met een tumor in het ruggenmerg — zocht ik hun weduwe op. Een van hen vertelde hoe ze met haar dochters en schoonzoons had zitten wachten op de arts die haar man zou helpen om dood te gaan. Hij stond in de file en kwam pas anderhalf uur later.
Van het meisje van elf dat niet meer leefde, zocht ik de vader op. Haar moeder leefde al veel langer niet meer. Zij had borstkanker, het meisje had overal kanker. Ze bleken een genetische afwijking te hebben.
De kunsthistoricus met ms, de supermarktondernemer met een dwarslaesie, de weduwe met diabetes, de journalist met longkanker, de ex-crimineel met keelkanker en de huisarts met leukemie — ze leven nog en de meesten maken het naar omstandigheden goed. Al heeft de ex-crimineel net gehoord dat de kanker nu ook in zijn buik zit.
Ik leerde al deze mensen kennen door collega's op de krant of door collega's van mijn man — in het umc Utrecht en in het Erasmus Medisch Centrum. Twee mensen in Friesland, de boer en de weduwe, leerde ik door mijn vader kennen. Hij ziet het als zijn taak om in zijn buurt zieke en oude mensen te bezoeken. Zo was hij hen tegengekomen.
Iedereen die ik voor een interview vroeg, stemde meteen toe en ik begreep al snel waarom. Praten over ziekte en dood is een manier om de angst ervoor te bezweren. Maar gewoonlijk zijn er maar weinig mensen die ernaar willen luisteren.
Is er een conclusie?
De volwassenen in deze verhalen — niet de kinderen — praten gemakkelijk over wat voor hen gewoon is geworden: hun ziekte. Ze praten ook gemakkelijk over de dood en over euthanasie. Ze hebben daar heel precieze ideeën over.
Maar er is wel iets wonderlijks mee.
Die ideeën worden minder precies als het over hun eigen dood gaat of hun eigen euthanasie. Zeker als die dood al dichtbij is. Dan doen ze opeens heel luchtig. We zien wel. Dat moeten anderen maar voor mij beslissen.
De directeur met de tumor in zijn ruggenmerg was op het laatst verlamd tot aan zijn kin. Maar hij wilde pas euthanasie toen hij dreigde te stikken. De dominee met alvleesklierkanker wilde ook pas euthanasie toen hij al bijna vanzelf was doodgegaan.
Mensen gaan door tot ze echt niet meer kunnen. En tot die tijd houden ze zichzelf voor dat het allemaal nog best te doen is.
Amsterdam, september 2006
Recensie
door
Tsenne Kikke
Geen lectuur vóór het slapen gaan en gericht aan lezers die behoefte hebben aan deze vorm van geestesvoeding. In 'De alledaagse dood' spreekt Jannetje Koelewijn met mensen over hun naderende levenseinde vanwege een ernstige ziekte.
|