Originele titel: De servo arbitrio
Maarten Luther
|
Type:
|
Hardcover
|
Uitgever:
|
Kok
|
Gewicht:
|
750 gram
|
Aantal Pagina's:
|
416
|
ISBN:
|
90-435-1794-1
|
ISBN-13:
|
978-90-435-1794-2
|
Categorie:
|
Protestantisme
|
Richtprijs:
|
€ 35,5
|
Korte Inhoud
Een verrassende nieuwe vertaling van Luther's meest diepgravende boek: 'De servo arbitrio. Luthers antwoord aan Erasmus'.
Met de discussie over de vrijheid van de wil werd de breuk tussen Luther en Erasmus een feit. Luther betoogde in zijn 'De servo arbitrio' (doorgaans vertaald als 'knechtelijke wil') dat de mens ook in zijn keuze voor of tegen het evangelie altijd in Gods hand blijft. Zijn betoog is scherp en diepgravend. Luther zelf beschouwde dit werk samen met zijn Catechismus als enige werken van hem die bewaard zouden hoeven te blijven.
Deze nieuwe vertaling - de eerste in vierhonderd jaar - kenmerkt zich door een consciëntieuze accuratesse zowel als door een verfrissende helderheid en leesbaarheid. Daardoor wordt deze voor de reformatie zo belangrijke tekst toegankelijk en bruikbaar voor een breed publiek.
Deze vertaling is van Max Staudt met medewerking van Krista Mirjam Dijkerman. Prof. Matthias, Luther's hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit te Utrecht, voorzag de ruim 400 bladzijden tellende uitgave van een uitvoerige inleiding.
Uittreksel
Blz. 22: Voor het beschrijven van het probleem is het nuttig om onderscheid te maken tussen de vrije wil en de vrijheid van handelen. De mens kan vrijheid van handelen hebben in die zin, dat hij kan uitvoeren wat hij (bewust) wil. Dan zal de wil als motor of als motivatie voor de specifieke actie kunnen worden gezien en als de spontane (vrije) oorzaak van de actie (zonder zelf veroorzaakt te zijn). Echter, het blijft hier een open vraag, hoe bewezen of aanvaardbaar gemaakt kan worden dat mijn spontane wil echt de oorzaak van een gebeurtenis in de wereld is. Het kan ook zijn dat de ervaring van mijn wil de externe gebeurtenissen alleen begeleidt, óf misschien ook veroorzaakt wordt door een externe (moleculaire) gebeurtenis (hersenonderzoek) en daarmee in iedere geval secundair is. Een positief bewijs kan nauwelijks worden aangevoerd, alleen al omdat de motivatie-specifieke relatie van middel en doel (in het bewustzijn) niet geïntegreerd kan worden in de gebeurtenis-relatie van oorzaak en gevolg (in de buitenwereld), ook als dit slechts wordt opgevat als een hersenproces.
Verder is de mens zeker niet in die zin vrij dat het in zijn macht ligt dat te bereiken, wat hij bereiken wil. Hij is van te veel dingen afhankelijk.
Een andere dringende vraag is of de mens een vrije wil heeft in die zin dat hij werkelijk (niet alleen in theorie) niet kán willen wat hij wil - of de mens dus de controle over zijn wil kan hebben. Luther ontkent dit. De perceptie van verschillende intenties, of een gedeeltelijk met zichzelf in tegenspraak werkende wil is geen enkele rechtvaardiging voor de stelling van een dergelijke vrije wil, maar alleen voor de ervaring van een complexe vorm van de wil. Maar uiteindelijk ben ik bepaald en ben ik geen meester over mijn wil of over het vormen van mijn beslissingen.
Uit ervaring blijkt dat zelfs mensen die je dwingt om bepaalde handelingen te veranderen, daarmee nog niet hun wil veranderen.' Want de wil - althans wanneer het gaat om de mens zelf - is altijd beheerst door het zichzelf' willen en het verwerken van bepaalde van buiten komende attracties (affectus). De menselijke wil is dus een trek- of lastdier (iumentum); niet vrij, maar getrokken.
Er kan geen misverstand over bestaan: De mens heeft een wil die kan omschreven worden als de kern van zijn zelf (aanspreekbaarheid), zijn individualiteit en zijn zelfbesef. Maar de wil is - althans waar het om mijzelf gaat - helemaal niet vrij, maar steeds door zijn eigen belang en de onderwerpen van zijn begeerte bepaald - en de mens heeft daar geen enkele invloed op.
Nauwkeurig ziet Luther dat Erasmus' begrip van de vrije wil - of liever van een vrije keuze-optie - een fundamentele neutraliteit van de wil veronderstelt. Maar deze vorm van neutraliteit zou de wil niet alleen onmachtig maken ten opzicht van zijn handelen, maar eigenlijk ook onmachtig ten opzichte van zijn willen (keuze). Erger nog: het idee is tegenstrijdig in zichzelf. Want hoe kan een niet-vooringenomen neutrale wil kiezen voor het kwaad, laat staan voor de dreigende straf in verband met het kwaad? Of hoe kan hij niet beslissen tot het goede?
Blijkbaar staat achter het standpunt van Erasmus de educatieve bedoeling dat de mens moet leren standhouden tegen zijn eigen (vleselijke) passies (moraliteit). Dit op zich eervolle doel miskent niet alleen de subtiliteit van de affectus, maar ook de religieuze implicatie, namelijk op deze weg naar de vrijheid zichzelf te winnen en tegenover God stand te willen houden. Maar dit is - met name in het licht van het kruis van Christus - rebellie tegen God.
Daarom moeten we zeggen: als het gaat om goed en kwaad is de menselijke wil altijd bepaald door de affectus. Of hij bemint wat goed of kwaad is of hij haat het; of hij bemint Gods rechtvaardiging of hij haat deze. Een neutrale bepaling kan niet worden geverifieerd, omdat de mens dan zou worden ontheven van zichzelf, van zijn eigen existentieel belang. Hij zou zichzelf dan kunnen zien en beoordelen vanuit een objectief (niet existentieel) standpunt.
Wanneer de mens zich dus als een individueel mens bewust is en zich in zijn subjectieve eenheid als een moreel - dat wil zeggen aanspreekbaar en verantwoordelijk - wezen moet ervaren, dan moet toch worden gezegd, dat hij precies in dit persoon-zijn volledig wordt bepaald. Hetzij dat hij gedreven wordt om zichzelf te winnen (dus beheerst door de duivel, en dan ervaart hij God Woord slechts als wet, hetzij vrijgemaakt door de genade van God: tertium non datur; er is geen derde mogelijkheid. In die zin is de kracht of beter de mogelijkheid van de menselijke wil vooral een vormbare hoedanigheid of passieve bekwaamheid (passiva aptitudo). En daarom wordt juist het geloof door Luther de hoogste affectus genoemd.
Recensie
door
Tsenne Kikke
Met 'De servo arbitrio' reageert Maarten Luther op het vertoog van de humanist Erasmus over de vrije wil (1524). Volgens prof. Matthias markeren beide werken de breuklijn tussen de humanistische en de protestantse benadering van de Reformatie.
"De Wittenbergse Reformatie was niet langer te verstaan als een theologische partner in de kritiek van het humanisme op de middeleeuwse scholastiek. En het humanisme vindt zich ten opzichte van de Reformatie plotseling weer in het kamp van de middeleeuwse kerk en de scholastieke theologie."
Het is typerend voor Luther dat hij de Bijbel als bron van theologische kennis neemt, stelt prof. Matthias. "Het is volgens de reformator de taak van de theologie als wetenschap de tegenstrijdige interpretaties te beoordelen en tot een beslissende conclusie te komen. Luther wijst op dit terrein elk beroep op de Geest af. Met deze opvatting van theologie als wetenschap onderscheidt de kerk van de Reformatie zich van de kerk van Rome. Niet de religieuze praktijk of traditie of kerkrecht, maar de theologisch verantwoorde preek kan de zaligheid overdragen."
De insteek van Luther is dat de menselijke keuzevrijheid een illusie is. Dat geldt zelfs in het natuurlijke leven, waar de keuze van de wil bepaald wordt door zijn eigenbelang, zijn omgeving, zijn begeerten en emoties. De menselijke wil is een trek- en lastdier, niet vrij, maar getrokken, schrijft Luther.
Prof. Matthias: "Luther heeft al voor zijn reformatorische doorbraak ontdekt dat de mens niet meester is van zijn wil. De mens heeft zijn gedachten en daden niet onder controle. Hij streeft zijn eigen belangen na ook al zegt hij andere, hogere doeleinden te willen bereiken."
Maar zeker ook in theologisch opzicht heeft de mens tegenover God geen vrije wil. Luther formuleert volgens prof. Matthias zijn opvatting tegenover de middeleeuwse systeem van verdienste, dat "op een grove of subtiele manier God tot schuldenaar van de mens wil maken."
"De poging om tegenover God een eigen positie te krijgen is voor Luther de rebellie van de mens tegen God met het onbarmhartige gevolg dat een mens zichzelf moet worden, zijn identiteit en heil moet verwerven door nieuwe acties."
De mens is geheel van God afhankelijk. Hij is een instrument in de scheppende hand van God. Dat geldt zowel voor de gelovige christen alsook voor een farao die zich verhardt. Aan God komt alleen het predikaat van de vrije wil toe, aldus Luther. Wat God wil, dat doet Hij 'meteen', dát gebeurt, stelt Matthias.
Maar wat is de wil van God? "Luther spreekt over de verborgenheid van God (Deus absconditus). Verborgen wil zeggen: er kan geen verdere verklaring gegeven worden."
Luther wil zich volgens prof. Matthias niet vermoeien met een God die Zich schuil houdt achter Zijn openbaring in Christus. "Bij zijn biechtvader Von Staupitz worstelt Luther met de vraag of hij wel uitverkoren is. Het geloof kan echter volledig vertrouwen op de belofte van God in Jezus Christus, tegen alle schijn van verstand en ervaring. De christen kan geloven, ook bij een negatieve ervaring. Uit eigen ervaringen concluderen tot een veranderbare of gewijzigde wil van God is in strijd met de vrijheid, dat wil zeggen met de onveranderlijkheid van Gods wil en wezen."
Intussen heeft het boek van Luther in eigen kring weerstand opgeroepen. De lutherse theoloog Ägidius Hunnius (1550-1603) herinterpreteerde de predestinatie als verkiezing uit 'vooruitgezien' geloof. Melanchthon leerde weliswaar een (beperkte) vrije wil maar sloot zich aan bij de predestinatieleer van Luther en (later) die van Calvijn. Beza probeerde te bewijzen dat Luther in zijn werk reeds de gereformeerde leer van de uitverkiezing zou hebben geleerd.
Voor Luther was het geding met Erasmus wezenlijk. Hij vond zijn geleerde opponent nog gevaarlijker dan de pelagianen, want die kwamen tenminste openlijk voor de vrije wil uit. Het is de Geest die de mens van binnen vernieuwt maar ook daarna werkt Hij in de gelovige, zij het niet zónder ons.
Aan het slot laat Luther zien hoe fundamenteel de kwestie van de vrije wil voor hem is. Wie de vrije wil leert, miskent de genade, ten diepste Christus. Het brengt de mens in een voortdurende onzekerheid. "Al zou ik ook eeuwig leven en eeuwig werken, nooit zou mijn geweten zekerheid en rust vinden: hóeveel moet ik nu eigenlijk doen, zodat het voor God nu ook genóeg is? Elke keer als ik iets volbracht had, zou die bezorgdheid blijven knagen: behaagt dit God nu of wil hij nog iets anders van mij? Het is de ervaring van alle gerechtigheidshelden."
- Klaas van der Zwaag
|