Originele titel: Ahoezat Radjani
Alon Hilu
|
Type:
|
Paperback
|
Uitgever:
|
Ambo | Anthos
|
Gewicht:
|
550 gram
|
Aantal Pagina's:
|
367
|
ISBN:
|
90-414-1407-X
|
ISBN-13:
|
978-90-414-1407-6
|
Categorie:
|
Literair
|
Richtprijs:
|
€ 22,95
|
Korte Inhoud
1895. Saleh Dajani, een paranormaal begaafde Arabische jongen, woont met zijn moeder op een groot landgoed vlak bij de islamitische stad Jaffa. Hij heeft last van visioenen over verwoestingen die zijn volk te wachten staan. Hij wordt door iedereen uitgelachen als hij voorspelt dat er op de plek van hun landgoed drie reusachtige torens zullen worden gebouwd. Alles verandert als de knappe en energieke joodse jongeman Kalvarisky hun leven komt binnenstormen, een van de kleurrijkste figuren van de eerste golf zionisten in Palestina. Hij zet zijn zinnen op het vruchtbare landgoed, knoopt vriendschap aan met Saleh en wordt verliefd op Salehs moeder. Het noodlot slaat toe. Door gebruik te maken van bestaande brieven en dagboeken schetst Alon Hilu in deze spraakmakende roman een authentiek beeld van de tragiek van de landonteigening van de Arabische bewoners van Israël. Huize Dajani is niet alleen een uitzonderlijke literaire prestatie, maar ook een bruisende, opwindende en ontroerende roman die je recht in je hart raakt.
Uittreksel
Blz. 15: 8 augustus 1895, aan boord van het schip naar Jaffa
Ik heb besloten het woord tot dit dagboek te richten, anders ontplof ik. Onze kleine, nauwe scheepshut, diep in het ruim, is als een gevangenis voor mijn gedachten. Kan ik deze met niemand delen, dan stort ik mij liever in zee.
De bron van al mijn leed en ellende is Mevrouw. Haar naam onder de Joden is Ester en zij had inderdaad, evenals haar Bijbelse naamgenote, koningin kunnen zijn. Zij is schoner dan de schoonheid zelve, slank en rank als geen ander, en haar jukbeenderen zijn hoog en uitgesproken. Was ik koning Ahasveros, dan had ik haar alleen al om haar heldere ogen, die blauwer zijn dan de zee, mijn halve koninkrijk geschonken.
In de tijd dat ik haar naam voor het eerst hoorde noemen, studeerde zij tandheelkunde in Warschau. Ik ging haar opzoeken om haar schoonheid te aanschouwen en mijn hart werd ter plekke gestoken door de puntige speld der liefde. Deze juffrouw, dacht ik, deze vriendin en zuster van het koor der aartsengelen, zal mijn eeuwig beminde vrouw zijn, mijn levenslang geliefde echtgenote. Haar stem klonk als het neerfladderen van dauw op de balsemtuin, haar gewaden telden vele lagen tule, haar haar glinsterde als goud. Een man die niet voor haar bekoorlijkheden viel, verdiende het niet man te heten.
Ik liep meteen op haar af, en zij toonde zich gewillig. Wij gingen bij haar ouders langs en traden in het huwelijk en ik kon mijn geluk niet op. Maar zie, wij waren nog maar enkele uren in de echt verbonden, of daar was al een eerste aanwijzing van de ware aard van Mevrouw. Wij bevonden ons in de bruidskamer, ik was al bezig mijn gilet los te knopen en mijn hoed op de plank te leggen, terwijl Mevrouw nog steeds in haar witte bruidsjapon stond.
`Laten wij ons in elkaar verblijden,' zei ik tegen haar.
`Dit is het goede moment niet,' zei zij.
'Mankeer je iets?' vroeg ik.
'Ik moet even uitrusten,' zei zij.
Nog voordat zij uitgesproken was, en voordat ik het licht had uitgedaan, begon zij zich al uit te kleden, eerst haar boven- en dan haar onderkleding, om ten slotte nakend door de kamer te lopen, haar blanke borsten met hun roze tepels priemend voor mijn smachtende ogen. Vervolgens stapte zij in bed, keerde mij haar rug toe en viel in slaap.
De volgende avond benaderde ik haar met woorden van verleiding en liefde, maar ook deze keer onttrok zij zich aan de beoogde geslachtsdaad. Niet dat zij uitgeput of zelfs moe was, maar zij verkeerde, zei zij, psychisch gezien in de neerslachtigheid van de verse echtgenote, zoals zij dat noemde, die een ommekeer ondergaat, een verandering, van het leven van de vrijgezellin naar het leven van de echtgenote, van teugelloze onbezonnenheid naar onderworpenheid aan haar heer en meester.
Uit angst haar verdriet te doen of haar, God verhoede het, te doen verzinken in de beruchte melancholie van hen die zich aan het huwelijksjuk hebben onderworpen, hield ik mij in en liet haar met rust. Ik wacht het af, zei ik bij mezelf, wij zullen wel zien wanneer Mevrouw door begeerte gegrepen wordt en in mijn bed komt, haarwangen rood, haar tepels gloeiend en zijzelf een en al vochtigheid en lieflijkheid.
Helaas gedroeg Mevrouw zich de volgende nachten niet anders. De avond erna kleedde zij zich, voordat wij in bed stapten, geheel uit en flaneerde als een freule tussen haar gecastreerde bedienden, haar rondingen blank en sappig, haar borsten gelijk barstensvolle granaatappels. Maar toen ik zei dat ik mij maar al te graag van de aangename plicht van de echtgenoot zou kwijten, wimpelde zij mij af met allerlei voorwendselen en wreveligheden.
Ik begon te speculeren: zou Mevrouw haar maagdelijkheid in een vlaag van jeugdige onbezonnenheid aan een ander hebben geschonken en schaamt zij zich daar nu voor? Heeft zij zich misschien laten verleiden door een student aan de school voor tandheelkunde? Die tandartsen zitten ongetwijfeld boordevol drift en hartstocht, anders zouden zij toch niet in levend vlees willen wroeten?
Toen zij drie dagen na onze bruiloft nog altijd onontgonnen gebied voor mij bleef, liet ik doorschemeren dat het mij niet kon schelen of zij wel of geen maagd meer was, als zij haar poorten maar voor mij zou openzetten. Zij stootte een korte, neurotische lach uit en zei dat zij als moderne vrouw, vrouw van de wereld, vanzelfsprekend bekend was met de omgang tussen man en vrouw.
`In dat geval,' zei ik, 'wijs mij daarin de weg.'
`Niet nu,' zei zij.
`Waarom niet?' vroeg ik geërgerd.
Nu bleek dat zij er psychischerwijs wel toe in staat was, dat zij er zelfs met heel haar hart naar verlangde en snakte, edoch, het schortte aan de mechaniek. Zij had namelijk krampen in haar edele delen en was één en al pijn, reden waarom zij mij om een uitstel van twee, hoogstens drie dagen moest vragen.
Ik overwon mijn ergernis en zei: 'Goed, dan kom ik vrijdag, te weten morgen, hoe dan ook bij je.'
Mevrouw zweeg en zei niets meer.
In mijn hart verbaasde ik mij zeer over haar gedrag. Zou Mevrouw misschien geen man lusten? Zou zij haar liefde liever aan een vrouw schenken? Deze tendens, die generaties lang aan gekken en perverten toegeschreven werd, had intussen ingang gevonden bij de vrouwen van Europa. Ik had zelfs gehoord dat er in Berlijn en Wenen vrouwen met kort haar rondliepen, hand in hand en tong op tong. Terwijl ik mijn gedachten hier over liet gaan, trok Mevrouw haar kleren uit om zich te wassen en te bed te leggen. Bij de aanblik van dat fraaie, vrouwelijke lijf, o zo nodend tot de liefdesdaad, verdreef ik die nare gedachten uit mijn hoofd. Misschien was het alleen maar pech, misschien was zij op de eerste dag inderdaad vermoeid geraakt door het huwelijksfeest en had zij op de tweede dag huwelijksverdriet gehad en spanden haar spieren zich nu, een week later, om alle lust te verdrijven.
Recensie
door
Tsenne Kikke
Huize Rajani is een historische roman waarin twee zeer verschillende dagboeken door elkaar gevlochten worden: een Joods en een Arabisch. De schrijvers ontmoeten elkaar, worden vrienden, maar groeien door onbegrip ook weer langzaam uit elkaar. De wrede en verwarrende toekomst schemert door in de dramatische wending die hun relatie uiteindelijk zal nemen.
Huize Rajani is het tweede boek van de Israëlische schrijver Alon Hilu, die met De dood van een monnik al aardig aan de weg timmerde. Zijn tweede roman won in zijn thuisland de belangrijkste literaire prijs, en werd (volkomen terecht) aangeprezen door president Shimon Perez. Huize Rajani is een lyrische roman die een levendig beeld schetst van een vroege periode uit de jonge geschiedenis van Israël, toen het land officieel nog niet eens bestond: het einde van de 19e eeuw. De Zionistische beweging was bezig om in het Midden-Oosten land op te kopen, om daarmee het ideaal van een Joodse staat dichterbij te brengen. Land dat in bezit was van Arabieren met een heel eigen cultuur en gewoontes. In Huize Rajani wordt dit verhaal verteld aan de hand van twee dagboeken. Het eerste is van Isaac, een Joodse landbouwkundige die net in Palestina aankomt en op zoek gaat naar vruchtbare grond voor een kolonie. Het tweede dagboek is van Saleh Rajani, een Arabisch jongetje met een zwakke gezondheid dat lijdt aan visioenen en waanvoorstellingen. Hij woont met zijn eenzame moeder op een rijk landgoed, waar op een dag Isaac voor de deur staat. De twee sluiten een onverwachte en ongemakkelijke vriendschap die het leven van beiden drastisch zal beïnvloeden. De dagboekfragmenten van Isaac en Saleh verschillen als dag en nacht: de een schrijft in korte, haast zakelijke zinnen, de ander in meanderende poëtische overdenkingen. Maar ook in hun beleving van de wereld om hen heen, hun vriendschap en de interpretaties van de acties van de ander zijn de twee schrijvers elkaars tegenpolen. Uiteindelijk blijkt dat hun relatie noch aan het beeld van Isaac, noch aan dat van Saleh voldoet. Dat hun relatie gedoemd is vanaf het begin is al snel duidelijk, zeker met de kennis van nu. Het ligt dan ook voor de hand om hun relatie te zien als een metafoor voor de recente geschiedenis van het land dat nu Israël heet. Dezelfde misverstanden, dezelfde koppigheid, dezelfde frustraties over de ander. De vorm van de twee door elkaar gewoven dagboeken is simpelweg briljant. Gebeurtenissen uit het ene dagboek worden door de ander volkomen anders ingekleurd, en langzaam zie je hoe de twee uit elkaar drijven, met dramatische gevolgen. Begrijp je net wat Isaac bezielt, dan zie je het daarna door de ogen van Saleh en krijgt het weer een heel andere bijbetekenis. En wat Saleh doet wordt door Isaac volkomen anders uitgelegd. Daarbij is het knap van Hilu dat hij de lezer geen makkelijke keuze voor de een of de ander biedt. Beide personages zijn tragisch op hun eigen manier. Ach, als ze nou maar eens echt met elkaar hadden gesproken, wie weet wat er voor moois had kunnen ontstaan.
En zo bekeken dient Huize Rajani niet alleen als een inleiding, maar meer nog als een spiegel voor de situatie van vandaag de dag. Misverstanden en miscommunicatie, en de rest is geschiedenis.
- Gerben Scherpenzeel -
Het is 1895. Isaac Loeminski bevindt zich op een schip dat richting Zion vaart. Op weg naar een nieuw bestaan tussen land- en wijnbouwers in 'hun oude land', de geboortegrond van de Joden. Hij is nog maar net getrouwd met Mevrouw, het botert nog niet echt tussen hen.
Saleh Rajani is een Arabisch jongetje, dat samen met zijn moeder en hun oude hulp Amina op een landgoed woont. Zijn vader is handelaar en zelden thuis. Saleh is een beetje vreemd, heeft regelmatig vreselijke visioenen over de toekomst van zijn land en volk, kan slecht met andere kinderen overweg en is daarom erg eenzaam. Saleh 'ziet' bijvoorbeeld een man met een zwarte ooglapje, een knappe man met een zwarte baard en een mannelijke vrouw (Moshe Dayan, Theodor Herzel, Golda Meir). Daarnaast ziet hij ook hoge gebouwen op de plaats waar hij nu woont: een vierkante, een ronde en een driehoekige (Azrieli Center) en hoe de oorspronkelijke bewoners worden verjaagd in diverse oorlogen.
Isaac arriveert in Jaffa, samen met zijn vrouw, maar komt erachter dat zijn dromen over het bewerken van de rijke aarde niet makkelijk te verwezenlijken zullen zijn. De beste gronden zijn in handen van de Arabieren en de kolonisten ploeteren op onvruchtbare stukken land die 'over' zijn. Hij raakt bevriend met Saleh, die in hem een goede engel ziet. Maar meer nog raakt hij verliefd op het landgoed met zijn vruchtbare gronden. Hij ziet met lede ogen aan hoe slordig de Arabische pachters het land bewerken. Hij verleidt Saleh's moeder Afifa. Dan komt haar man terug van zijn handelsreis en loopt het volkomen uit de hand.
Het verhaal van Huize Rajani wordt door Isaac en Saleh zelf verteld door middel van dagboekfragmenten. Zo krijg je als lezer regelmatig twee heel verschillende interpretaties van een gebeurtenis. Het droge, 'feitelijke' relaas van Isaac en het lyrische, bijna magische verhaal van Saleh vol djinns, geesten en engelen. Die twee zo van elkaar verschillende stijlen maken het lezen niet makkelijk, maar wellicht wordt dat ook veroorzaakt door de vertaling. Hilu laat Isaac zijn verhaal vertellen in Hebreeuws van het einde van de 19de eeuw, terwijl Saleh (naar Hebreeuws 'vertaald') 19de-eeuws Arabisch schrijft. In het Nederlands komt dat niet goed uit de verf.
Huize Rajani heeft in Israël nogal wat ophef veroorzaakt. Hoewel over het algemeen de recensies daar positief waren, werd vooral uit de hoek van de afstammelingen van de eerste (Europese) Zionisten forse kritiek geuit. Dat is begrijpelijk, gezien de wijze waarop Isaac en andere Europese kolonisten zijn neergezet, maar ook de oorspronkelijke bewoners van Jaffa worden niet echt flatteus beschreven. Hoe dan ook, Hilu is er in geslaagd om in Huize Rajani Tel Aviv tot leven te brengen nog voordat het ontstond, op een manier die de ook de Nederlandse lezer zal bij blijven.
|