ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Palliatieve maatschappij

Byung-Chul Han

Palliatieve maatschappij Type: Paperback
Uitgever:
Gewicht: 110 gram
Aantal Pagina's: 120
ISBN: 90-2591-024-6
ISBN-13: 978-90-2591-024-2
Categorie: Mens & Maatschappij
Richtprijs: € 14,99

Korte Inhoud


In zijn nieuwe essay ‘De palliatieve maatschappij’ werpt Byung-Chul Han een kritisch licht op onze hedendaagse maatschappij. Dit essay gaat over ‘algofobie’ – een alomtegenwoordige angst voor pijn. Aan conflicten en controversen, die tot pijnlijke gesprekken leiden, wordt in onze samenleving steeds minder ruimte geboden. Zelfs liefdespijn is iets waar we bang voor zijn. Ook de politiek is in de greep van dit fenomeen. Conformiteitsdwang en consensusdruk nemen de overhand. Met het oog hierop analyseert Han in dit essay ook de corona-epidemie.

‘Er heerst vandaag de dag,’ schrijft Byung-Chul Han in dit maatschappijkritische essay, ‘overal een algofobie , een algemene angst voor pijn. Ook de pijntolerantie daalt snel. De algofobie leidt tot een permanente anesthetisering . Elke pijnlijke toestand wordt vermeden.’

Van de verdachtmaking van liefdespijn tot onze oorlog tegen corona – overal manifesteert zich deze angst voor pijn. Ook in de politiek. ‘Conformiteitsdwang en consensusdruk nemen toe. Pijn is een geheimschrift. Het bevat de sleutel tot begrip van de betreffende maatschappij. Zo moet elke maatschappijkritiek een hermeneutiek van de pijn ontwikkelen. Wordt pijn alleen aan de geneeskunde overgelaten, dan missen we zijn karakter als teken.’

Uittreksel


Pijn is van alle lichamelijke gevoelens voor de mens de enige zogezegd bevaarbare stroom met nooit opdrogend water, die hem naar de zee toe brengt. Lust blijkt overal waar de mens er gevolg aan probeert te geven een doodlopende weg. - Walter Benjamin

Algofobie

‘Zeg me hoe je je tot pijn verhoudt, en ik zal je zeggen wie je bent!’ Deze uitspraak van Ernst Jünger kan op de samenleving als geheel worden toegepast. Onze verhouding tot pijn verraadt in wat voor maatschappij wij leven. Pijn is een geheimschrift. Het bevat de sleutel tot begrip van de betreffende maatschappij. Zo moet elke maatschappijkritiek een hermeneutiek van de pijn ontwikkelen. Wordt pijn alleen aan de geneeskunde overgelaten, dan missen we zijn karakter als teken.

Er heerst vandaag de dag overal een algofobie, een algemene angst voor pijn. Ook de pijntolerantie daalt snel. De algofobie leidt tot een permanente anesthetisering. Elke pijnlijke toestand wordt vermeden. Ook liefdespijn is inmiddels verdacht. De algofobie dringt steeds verder door op het vlak van het sociale. Aan conflicten en controverses die tot pijnlijke discussies kunnen leiden wordt steeds minder ruimte geboden. Ook de politiek is in de greep van de algofobie. Conformiteitsdwang en consensusdruk nemen toe. De politiek stemt zich af op een palliatieve zone en verliest elke vitaliteit. Het ‘gebrek aan alternatieven’ is een politiek analgeticum. Het diffuse ‘midden’ heeft een palliatieve uitwerking. In plaats van te redetwisten en te vechten voor betere argumenten, schikt men zich in de systeemdwang. Een postdemocratie grijpt om zich heen. Zij is een palliatieve democratie. Daarom eist Chantal Mouffe een ‘agonistische politiek’, die pijnlijke discussies niet schuwt. Tot visioenen of ingrijpende hervormingen, die pijn kunnen doen, is de palliatieve politiek niet in staat. Zij grijpt liever naar kortwerkende analgetica, die systemische dysfuncties en verstoringen alleen maar verhullen. De palliatieve politiek heeft niet de moed om pijn te verdragen. Zo komt het dat alles maar op dezelfde voet verdergaat.

Aan de huidige algofobie ligt een paradigmawisseling ten grondslag. We leven in een maatschappij van positiviteit, die zich van elke vorm van negativiteit tracht te ontdoen. Pijn is negativiteit bij uitstek. Ook de psychologie volgt die paradigmawisseling en verschuift van de negatieve psychologie als ‘psychologie van het lijden’ naar de ‘positieve psychologie’, die zich met welbevinden, geluk en optimisme bezighoudt. Negatieve gedachten moeten vermeden worden. Zij moeten onverwijld door positieve gedachten worden vervangen. De positieve psychologie onderwerpt zelfs de pijn aan een prestatielogica. De neoliberale ideologie van ‘resiliëntie’, van weerbaarheid of veerkracht, maakt van traumatische ervaringen katalysatoren voor prestatieverhoging. Er is zelfs sprake van posttraumatische groei. Weerbaarheidstraining als psychische krachtsoefening moet van de mens een permanent gelukkig prestatiesubject maken, dat zo ongevoelig mogelijk is voor pijn.

De geluksmissie van de positieve psychologie en de belofte van een medicamenteus tot stand te brengen permanente feelgood-oase hangen nauw met elkaar samen. De opioïdencrisis in de Verenigde Staten heeft een paradigmatisch karakter. Daarbij is niet alleen de materiële hebzucht van een farmaceutische firma in het geding. Er ligt veeleer een noodlottige aanname met betrekking tot de menselijke existentie aan ten grondslag. Alleen een non-stop feelgood-ideologie kan ertoe leiden dat medicamenten die oorspronkelijk in de palliatieve geneeskunde werden gebruikt op grote schaal ook aan gezonde mensen worden verstrekt. Niet toevallig merkte de Amerikaanse pijnexpert David B. Morris al tientallen jaren geleden op: ‘De huidige Amerikanen behoren waarschijnlijk tot de eerste generatie op aarde die een pijnloos bestaan als een soort constitutioneel recht beschouwt. Pijn is een schandaal.’

De palliatieve maatschappij valt samen met de prestatiemaatschappij. Pijn wordt geïnterpreteerd als een teken van zwakte. Pijn is iets wat je moet verbergen of wegoptimaliseren. Pijn gaat niet goed met presteren samen. In de door het kunnen beheerste actieve maatschappij is er voor de passiviteit van het lijden geen plaats. De pijn wordt heden ten dage beroofd van elke mogelijkheid om zich uit te drukken. Hij is ertoe veroordeeld te verstommen. De palliatieve maatschappij laat niet toe de pijn als een passie te beleven, te verwoorden.

De palliatieve maatschappij is verder een maatschappij van ‘het bevalt mij’. Zij valt ten prooi aan een welgevalligheidswaan. Alles wordt net zolang gladgestreken tot het bevalt. Like is het symbool, ja het analgeticum van het heden. Het beheerst niet alleen de sociale media, maar alle domeinen van de cultuur. Niets mag pijn doen. Niet alleen de kunst, ook het leven zelf moet ‘instagrammabel’ zijn, dat wil zeggen dat er geen scherpe kantjes aan mogen zitten, dat het geen conflicten mag veroorzaken en vrij moet zijn van tegenspraken die pijn zouden kunnen doen. Vergeten wordt dat pijn loutert. Er gaat een zuiverende werking van uit. De cultuur van de welgevalligheid mist de mogelijkheid tot catharsis. Zo stikt men in de slakken van positiviteit die zich onder het oppervlak van de welgevalligheidscultuur ophopen.

In een commentaar op veilingen van moderne en eigentijdse kunst lezen we: ‘Of het nu Monet is of Koons dan wel de populaire liggende naakten van Modigliano, of het nu de vrouwenfiguren van Picasso zijn of de sublieme kleurvelden van Rothko, ja zelfs de allerduurste grondig gerestaureerde pseudo-Leonardo-trofeeën, alles moet kennelijk op het eerste gezicht aan een (mannelijke) kunstenaar toegeschreven kunnen worden en op het banale af welgevallig zijn. Langzaam maar zeker sluit tenminste ook een kunstenares zich bij deze kring aan: Louise Bourget leverde een nieuw record op voor een gigantische sculptuur: tweeëndertig miljoen voor Spider uit de jaren negentig. Maar zelfs reusachtige spinnen zijn inderdaad niet zozeer bedreigend als wel enorm decoratief.’ Bij Ai Weiwei wordt zelfs de moraal zo verpakt dat ze tot het delen van likes aanzet. Moraal en welgevalligheid ontmoeten elkaar in een geslaagde symbiose. De dissidentie verkommert en wordt design. Jeff Koons daarentegen ensceneert een moraalvrije, ostentatief decoratieve kunst van ‘het bevalt mij’. De enig zinvolle reactie tegenover zijn kunst is, zoals hij zelf benadrukt: ‘Wow.’

De kunst wordt vandaag de dag met man en macht in het korset van ‘het bevalt mij’ gedwongen. Deze anesthetisering van de kunst houdt ook geen halt voor de oude meesters. Zo worden ze zelfs direct in verband gebracht met het modedesign: ‘Bij de tentoonstelling van uitgelezen portretten werd een video vertoond die demonstreerde hoe goed eigentijdse designkleding en historische schilderijen van meesters als Lucas Cranach de Oude of Peter Paul Rubens qua kleurstelling op elkaar afgestemd kunnen worden. En natuurlijk ontbrak het niet aan de vingerwijzing dat het bij het historische portret om een voorvorm ging van de hedendaagse selfie.’

De cultuur van de welgevalligheid heeft een groot aantal oorzaken. Zij stamt allereerst van de economisering en commercialisering van de cultuur. Cultuurproducten komen steeds sterker onder consumptiedwang te staan. Zij moeten een vorm aannemen die ze consumeerbaar, dat wil zeggen welgevallig maakt. Deze economisering van de cultuur gaat hand in hand met de culturalisering van de economie. Consumptiegoederen worden voorzien van een culturele meerwaarde. Ze beloven culturele, esthetische belevenissen. Zo wordt het design belangrijker dan de gebruikswaarde. De consumptiesfeer dringt door in de sfeer van de kunst. Consumptiegoederen doen zich voor als kunstwerken. Daardoor raken de sferen van de kunst en van de consumptie met elkaar vermengd, wat tot gevolg heeft dat de kunst zich nu van haar kant van de consumptie-esthetica bedient. Ze wordt welgevallig. Economisering van de cultuur en culturalisering van de economie versterken elkaar. De scheiding tussen cultuur en commercie, tussen kunst en consumptie, tussen kunst en reclame valt weg. Kunstenaars worden zelfs gedwongen zich als merken te profileren. Ze worden marktconform en welgevallig. De culturalisering van de economie betreft ook de productie. De postindustriële, immateriële productie maakt zich de vormen van de kunstpraktijk eigen. Ze moet creatief zijn. De creativiteit als economische strategie laat echter slechts variaties van het gelijke toe. Zij heeft geen toegang tot het volstrekt andere. Zij mist de negativiteit van de breuk, die pijn doet. Pijn en commercie sluiten elkaar uit.

Toen de sfeer van de kunst, scherp gescheiden van de consumptiesfeer, haar eigen logica volgde, verwachtte men van haar geen welgevalligheid. Kunstenaars hielden zich verre van de commercie. Adorno’s dictum dat kunst ‘vreemdheid tegenover de wereld’ is was nog van kracht. Feelgood-kunst is derhalve een contradictie. Kunst moet bevreemden, verstoren, ja pijn kunnen doen. Ze houdt zich ergens anders op. Zij is thuis in het vreemde. Juist de vreemdheid maakt de aura uit van het kunstwerk. Pijn is de scheur waardoor het volstrekt andere binnenkomt. Juist de negativiteit van het volstrekt andere stelt de kunst in staat een aan de heersende orde tegengesteld narratief te ontwikkelen. Welgevalligheid daarentegen zet alleen het almaar gelijke voort.

Kippenvel is, aldus Adorno, het ‘eerste esthetische beeld’. Het brengt de inbreuk van het andere tot uitdrukking. Het bewustzijn dat niet kan huiveren, is een verdinglijkt bewustzijn. Het is niet tot ervaring in staat, want ervaring is ‘naar haar aard pijn, waarin het wezenlijk anders-zijn van het zijnde tegenover het vertrouwde zich onthult’. Ook het leven dat elke pijn afwijst, is verdinglijkt. Alleen het ‘door het andere geraakt-zijn’ houdt het leven levend. Anders blijft het in de hel van het gelijke gevangen.

Recensie

door Tsenne Kikke

Byung-Chul Han (1959), een Koreaans-Duitse filosoof, is hoogleraar filosofie aan de Universiteit voor de Kunsten in Berlijn. Eerder verscheen van zijn hand in het Nederlands onder andere 'De vermoeide samenleving' (2012).

Koop dit boek bij


Bestellen
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht