ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Wilde beesten in de filosofische woestijn

Hein van Dongen, Hans Gerding, Rico Sneller

Wilde beesten in de filosofische woestijn Type: Paperback
Uitgever: Ten Have
Gewicht: 325 gram
Aantal Pagina's: 187
ISBN: 90-259-5946-6
ISBN-13: 978-90-259-5946-3
Categorie: Filosofie
Richtprijs: € 27,9

Korte Inhoud


Wetenschappers nemen 'paranormale ervaringen' nauwelijks serieus. Vroeger was dat anders. Het concept 'paranormaal' bestond niet eens. Voor filosofen als Kant, Schopenhauer en Bergson waren het hooguit bijzondere, intrigerende ervaringen. William James, die uitgebreid studie maakte van spiritistische mediums, noemde ze 'wilde beesten in de filosofische woestijn'.

Dit boek maakt duidelijk dat voor veel filosofen - van Kant tot Derrida - omstreden verschijnselen als telepathie en helderziendheid een serieus studieobject vormen. De auteurs bestuderen veelzeggende teksten van filosofen die tot nu toe weinig aandacht kregen. Ze laten zien hoe elk van deze denkers op eigen wijze een serieuze interpretatie probeerde te geven van zulke ervaringen, die op het eerste gezicht ons begrip te boven lijken te gaan.

Dr. Hein van Dongen is filosofisch consulent, docent en onderzoeker voor diverse instellingen. Prof.dr. Hans Gerding is directeur van het Parapsychologisch Instituut te Utrecht en bijzonder hoogleraar Metafysica in de geest van de theosofie aan het Instituut voor Wijsbegeerte van de Universiteit Leiden.Dr. Rico Sneller is universitair docent Wijsgerige ethiek aan het Leids Instituut voor Godsdienstwetenschappen.

Uittreksel


Blz. 95: William James (1842 - 1910) deed zelf weinig experimenten: hij vertrouwde op data van anderen, en hij ontleende in Principles ook veel uit introspectief verkregen materiaal (brieven, literaire bronnen en eigen ervaringen). In feite ligt het grootste gedeelte van James' eigen proefnemingen op het gebied van wat nu exceptional human experiences worden genoemd. Hij werkte graag met hypnose, en deed, met zichzelf als proefpersoon, onderzoek naar de effecten van alcohol, lachgas en peyote. James was ook vanaf de begindagen van de Society for Psychical Research bij het onderzoek naar telepathie en dergelijke betrokken. Samen met onder anderen de classicus F.W.H. Myers, de filosoof Henry Sidgwick, de fysioloog Charles Richet en de musicoloog Edmund Gurney hoorde hij tot de belangrijkste onderzoekers van dit genootschap, waarvan hij in 1894 en 1895 voorzitter was. Hij was bovendien, zowel organisatorisch als financieel, de drijvende kracht achter de Amerikaanse afdeling van de Society.

Gedurende vijfentwintig jaar onderzocht James het spiritistische medium Leonora Piper. Hij had haar in 1885 ontmoet en was van zijn eerste zittingen met haar zo onder de indruk gekomen dat hij haar voor een half salaris van een academicus (1000 dollar per jaar) op de loonlijst van Harvard had laten plaatsen om ongelimiteerd research te kunnen doen en haar uit het seancecircuit te houden. Mevrouw Piper raakte tijdens de seances diep in trance en deed in die toestand mededelingen over al of niet overleden familieleden van de aanwezigen, die zij nooit eerder had ontmoet. Uit de rapporten die James hierover in de Proceedings van de SPR publiceert blijkt dat deze informatie vaak correct was.

James was niet alleen geïnteresseerd in de vraag hoe het medium aan deze informatie kon komen, maar ook in de kenmerken van de trancetoestand. James noemde in de Principles het onderzoek naar trance 'een van de grootste behoeften van de psychologie'. Hij vermeldt dat hij mediums die in een trancetoestand spraken met een speld in hun tong en lippen prikte om te kijken hoe (on)gevoelig ze waren voor zintuiglijke indrukken. Als Leonora Piper in trance raakte sprak zij alsof zij een andere persoon was. Naar James' indruk verschilden deze persoonlijkheden sterk van haar normale persoonlijkheid.

Deze verschillende personen konden vaak tijden lang niets van zich laten horen, maar als ze vervolgens (soms na jaren) weer opdoken, bleken ze woordelijk de zinnen weer op te pakken waarin ze soms jaren eerder waren blijven steken. Als voorlopige conclusie schrijft James in 1897 dat de informatie van mevrouw Piper op het eerste gezicht lijkt te kunnen worden toegeschreven aan invloeden van gene zijde. Maar de omstandigheden zijn zo complex dat een oordeel daarover volgens hem moet worden uitgesteld.

De onderzoekers van de Britse SPR reageerden aanvankelijk wat gereserveerd op de succesverhalen uit Amerika. Piper werd door hen uitgenodigd om aan onderzoek in Engeland mee te werken, waar men haar liet schaduwen door een detective, om er zeker van te zijn dat er geen fraude in het spel was. De aanvankelijk sceptische Richard Hodgson zou later als onderzoeker van de Britse SPR naar de VS reizen om verder onderzoek met haar te doen, aangezien James zelf daar niet altijd tijd voor had.

De voorman van de SPR, Frederic Myers, had vurig gehoopt dat James na het voltooien van zijn Principles al zijn gaven en tijd voor de psychical research zou inzetten. Hij schrijft aan James dat hij het in zich heeft om de nieuwe Darwin te worden als hij vanaf nu een groot deel van zijn energie aan de SPR zou wijden. James, die voor Myers een uitzonderlijke hoogachting koestert, speelt de bal terug en schrijft: 'Ik denk dat het zeker in de kaarten staat dat jijzelf de ultra-Darwin zal blijken te zijn.

James' bekendste opstel over de verdiensten van de SPR, What psychical research has accomplished', is te vinden in zijn boek The Will to Believe (1897). Dit is een uitwerking van zijn Presidential Address voor de SPR van een jaar eerder. Hij vermeldt hier dat hij zich tot psychical research voelt aangetrokken 'door mijn voorkeur voor sportieve fair play in de wetenschap'. Hij toont zich optimistisch over de toekomst van het onderzoek. Hij verwacht een veld van nieuwe ontdekkingen in dit gebied van nog ongeclassificeerde verschijnselen. Psychical research kan bijdragen aan een 'dikkere' visie op de werkelijkheid. Hij heeft weinig op met de bezwaren van sceptici, die er a priori van uitgaan dat verschijnselen als telepathie onmogelijk zijn. Het kan volgens hem nodig zijn op dit gebied 'de ervaring tegen de filosofie te beschermen'.

James introduceerde in dit essay de opvatting dat pogingen om theorieën louter te verifiëren onbetrouwbare resultaten opleveren in vergelij¬king met pogingen om een theorie te weerleggen. Later is deze visie door de bekende filosoof Karl Popper populair geworden. James schrijft:

"Een algemene propositie kan weerlegd worden door één bijzonder voor¬beeld. Als u de regel wilt ontkrachten dat alle kraaien zwart zijn hoeft u niet aan te tonen dat geen enkele kraai zwart is; het is genoeg als u aantoont dat er één kraai is die wit is. Mijn witte kraai is mevrouw Piper."

De bevindingen met Piper weerleggen volgens James de opvatting dat alle informatie waarover iemand beschikt via de zintuigen tot ons zijn gekomen, en ze wijzen op het bestaan van 'werkelijk supranormale kennis'.

Toch tekent James zelf al bezwaar aan tegen de strategie van de falsificatie. Van weerlegging van 'het wetenschappelijk wereldbeeld' kan nooit sprake zijn, omdat er in feite helemaal niet zo'n wereldbeeld is. De eenheid en alomvattendheid van wetenschappelijke kennis wordt volgens hem (vooral door sceptici) zwaar overdreven. Feiten, zo schrijft hij in het voorwoord van The will to Believe, zijn ook hypothesen. Net als Popper benadrukt James het voorlopige karakter van kennis.

"De poging van deze sceptici om allerlei ongelijksoortige feiten uit de verschillende wetenschappen te ontlenen en ze samen te weven tot een geheel gaat voorbij aan het feit dat de wetenschap tot nu toe allerminst zo'n eenheid heeft laten zien."

Het idee dat de wetenschap aan die tijdelijkheid zou kunnen of moeten ontsnappen, dat je haar resultaten 'voor altijd zou kunnen knuffelen' verandert haar volgens James in een sekte.

James besluit zijn artikel met een pleidooi voor aandacht voor persoonlijke zingeving in de wetenschap. Buiten de wetenschap domineren religieuze, ethische, poëtische, teleologische en gevoelsmatige manieren van denken. Het is het 'chronische geloof van de mensheid', dat er 'dingen gebeuren ten behoeve van hun persoonlijke betekenis'. Vanuit het mechanistische denken is dit geloof echter een dwaling: persoonlijkheid is er sowieso geen categorie. Toch wordt de 'romantische visie op de werkelijkheid' voortdurend gevoed door 'ervaringsfeiten, wat ook de uiteindelijke interpretatie van die feiten mag blijken te zijn'. James schrijft dat de wetenschap wel succesvol zou moeten kunnen omgaan met 'een wereld waarin persoonlijke krachten het begin kunnen zijn van nieuwe gevolgen'. Als zij echter de persoonlijke ervaringen van mensen blijft negeren, zal ze velen van zich vervreemden. James spreekt tot slot zijn begrip en respect uit voor mensen die de wetenschap bekrompen vinden en haar daarom links laten liggen.

Recensie

door Tsenne Kikke
De ondertitel van dit werk luidt: 'Filosofen over telepathie en andere buitengewone ervaringen' en zegt in wezen meer dan de titel zelf. Ikzelf heb het van het allereerste tot het allerlaatste woord gelezen en moet bekennen dat het me meermaals tot nadenken heeft gebracht. Tot een denken na het denken.

De aanbevolen literatuur achteraan het boek beslaat negen volle bladzijden, hetgeen een extra bewijs kan leveren van de hoeveelheid bronnenmateriaal waaruit de schrijvers hebben geput. Het is een boek dat geen enkele persoon, die zowel in filosofie als in het paranormale interesse stelt, mag missen. Een aanrader dus!

Spijtig genoeg kan ik het niet meer geven dan een tien op tien ...

Koop dit boek bij


Bestellen
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht