Originele titel: Languages of truth
Salman Rushdie
|
Type:
|
Paperback
|
Uitgever:
|
|
Gewicht:
|
540 gram
|
Aantal Pagina's:
|
320
|
ISBN:
|
90-2545-992-7
|
ISBN-13:
|
978-90-2545-992-5
|
Categorie:
|
Literair
|
Richtprijs:
|
€ 32,5
|
Korte Inhoud
Salman Rushdie is zowel schrijver van elf romans, één verhalenbundel en drie non-fictiewerken, evenals één van onze meest invloedrijke denkers. Rushdie is 'Commandeur des Arts et des Lettres' en werd in 2007 geridderd voor zijn jarenlange verdiensten voor literatuur. Hij werd in 1947 geboren in Bombay en debuteerde in 1975 net de roman Grimus. Met zijn tweede roman Middernachtskinderen won hij de Booker Prize in 1981; deze roman won in 1993 ook de 'Booker of Booker', de prijs voor de beste roman die ooit de Booker won. Andere hoogtepunten uit zijn oeuvre, dat rijk is aan magisch-realistische elementen en een eigenzinnige, speelse versmelting van Oost en West kent, zijn De duivelsverzen (1989), De laatste zucht van de Moor (1995; Whitebread Prize) en De verleidster van Florence (2008).
Salman Rushdie wordt gevierd als een verteller van de hoogste orde, die waarheden over onze samenleving en cultuur belicht door zijn prachtige, vaak zinderende proza. In deze verzameling brengt hij inzichtelijke en inspirerende essays, kritieken en toespraken samen die zijn relatie met het geschreven woord belichten en zijn plaats als een van de meest originele denkers van onze tijd verstevigen. 'Taal van de waarheid' brengt stukken bijeen die tussen 2003 en 2020 zijn geschreven. De verzameling toont het intellectuele engagement van Rushdie tijdens een periode van belangrijke culturele verschuivingen. Hij onderzoekt wat schrijvers zoals Shakespeare, Cervantes, Samuel Beckett, Eudora Welty en Toni Morrison voor hem hebben betekend, zowel op het geschreven blad als – soms – ten lijve. Het brede scala aan onderwerpen is als het ware een liefdesbrief aan de literatuur zelf gericht
Uittreksel
Wonderlijke vertellingen
Voordat boeken bestonden, waren er verhalen. Aanvankelijk werden de verhalen niet opgeschreven. Soms werden ze zelfs gezongen. Kinderen werden geboren, en voordat ze konden praten zongen hun ouders liedjes voor ze, een liedje over een ei dat van een muur viel misschien, of over een jongen en een meisje die een heuvel op gingen en ervan naar beneden vielen. Terwijl de kinderen opgroeiden vroegen ze bijna net zo vaak om een verhaal als om eten. Nu eens was er een gans die gouden eieren legde, dan weer een jongen die de familiekoe verkocht voor een handvol toverbonen, of een stout konijn dat op een verboden gevaarlijk land van een boer kwam. De kinderen raakten verliefd op de verhalen en wilden ze steeds weer opnieuw horen. Vervolgens werden ze groter en kwamen ze de verhalen in boeken tegen. En andere verhalen die ze nooit eerder hadden gehoord, over een meisje dat in een konijnenhol tuimelde, of een lieve gekke beer en een biggetje dat snel bang is en een droevige ezel, of een spooktolhuis, of een plek waar de monsters zitten. Ze hoorden en lazen verhalen en raakten er verliefd op Mickey in de nachtkeuken met magische bakkers die allemaal op Oliver Hardy leken, en Peter Pan, die dacht dat de dood een ongelooflijk groot avontuur zou zijn, en Bilbo Balings die onder een berg een raadselwedstrijd wint tegen een vreemd wezen dat zijn lieveling was kwijtgeraakt, en doordat ze verliefd raakten op verhalen ontwaakte er iets in de kinderen dat ze hun leven lang zou voeden: hun verbeeldingskracht.
De kinderen raakten gemakkelijk verliefd op verhalen en leefden ook in verhalen; ze verzonnen elke dag speelverhalen, ze bestormden kastelen en veroverden naties en voeren over woelige baren, en ’s nachts werden hun dromen bevolkt door draken. Ze waren elk inmiddels verhalenverteller, zowel bedenker van verhalen als ontvanger van verhalen. Maar ze groeiden steeds verder op en langzaam raakten ze hun verhalen kwijt, de verhalen werden opgeborgen in dozen op zolder, en het werd moeilijker voor de voormalige kinderen om verhalen te vertellen en te ontvangen, en, helaas, nog moeilijker voor hen om verliefd te worden. Voor sommigen van hen begonnen de verhalen irrelevant te lijken, onnodig: iets voor kinderen. Dat waren trieste mensen, en we moeten ze beklagen en proberen ze niet te zien als stomme saaie aculturele losers.
Ik geloof dat de boeken en verhalen waar we verliefd op worden ons maken tot wie we zijn, of, om niet te veel te beweren, dat het verliefd worden op een boek of verhaal ons op een bepaalde manier verandert, en dat de geliefde vertelling onderdeel wordt van ons beeld van de wereld, een onderdeel van de manier waarop we dingen begrijpen en beoordelen en keuzes maken in ons dagelijkse leven. Als volwassene, die minder gemakkelijk verliefd wordt, hebben we uiteindelijk misschien maar een handvol boeken waarvan we oprecht kunnen zeggen dat we van ze houden. Misschien dat we daarom dingen zo vaak verkeerd beoordelen.
Die liefde is ook niet onvoorwaardelijk of eeuwig. Een boek kan ons minder aanspreken naarmate we ouder worden, en het gevoel dat we ervoor hadden zal vervagen. Of misschien zijn we plotseling, naarmate ons leven vorm krijgt en hopelijk ons begrip toeneemt, in staat om een boek te waarderen dat we eerder afwezen; misschien zijn we plotseling in staat om zijn muziek te horen, in vervoering te worden gebracht door zijn lied. Toen ik als student voor het eerst de geweldige roman 'De blikken trommel' van Günter Grass las, kreeg ik het niet uit. Het lag meer dan tien jaar op een plank weg te kwijnen voordat ik het een tweede kans gaf, waarna het een van mijn lievelingsromans aller tijden werd: een van de boeken waarvan ik zou zeggen dat ik ervan hou. Het is een interessante vraag die je jezelf kunt stellen: Van welke boeken hou je oprecht? Probeer maar. Het antwoord zal je veel vertellen over wie je nu bent.
Ik ben opgegroeid in Bombay in India, een stad die tegenwoordig in niets meer lijkt op de stad die hij eens was, en die zelfs zijn naam heeft veranderd in het veel minder welluidende Mumbai, in een tijd die zo verschilt van nu dat hij onmogelijk ver verwijderd lijkt, zelfs onwerkelijk: een levensechte versie van het mythische gouden tijdperk. De kinderjaren, zoals A.E. Housman ons helpt herinneren in ‘Het land van verloren vrede’ (‘The Land of Lost Content’, vaak ook ‘Blue 13 Remembered Hills’ genoemd), zijn het land waar we ooit allemaal thuishoorden en dat we allemaal uiteindelijk zullen kwijtraken:
Van ginds ver land naar ’t hart vlaagt bits
een dodelijke kou:
Wat zijn die hoeven, kerk en spits,
’t herinnerd heuvelblauw?
’t Land van verloren vrede is dat,
het straalt daar puur en echt.
Daar ging ik mijn gelukkig pad
en ’t is mij nu ontzegd.
In dat verafgelegen Bombay leken de verhalen en boeken die me vanuit het Westen bereikten ware wonderlijke vertellingen. Hans Christian Andersens ‘De Sneeuwkoningin’, met de splinters van de toverspiegel die in de bloedbaan van mensen terechtkwamen waardoor hun hart in ijs veranderde, was des te angstaanjagender voor een jongen uit de tropen, waar je ijs alleen maar in de ijskast kon vinden. ‘De nieuwe kleren van de keizer’ was helemaal fijn voor een jongen die opgroeide in de directe nasleep van het Britse Rijk. En dan was er Huckleberry Finn, niet te versmaden voor een jongen uit Bombay vanwege de buitengewone bewegingsvrijheid van de held, hoewel ik niet begreep waarom de weggelopen slaaf Jim, toen hij probeerde uit de wereld van slavernij naar het noorden te vluchten, waar geen slaven werden gehouden, met een vlot over de Mississippi ging, die naar het zuiden stroomt.
Misschien voelen vertellingen van elders altijd als een sprookje, en het is zeker een van de grote wonderen van de literatuur dat ze je toegang geven tot vele ‘elders’, van de onderwaterwereld van de kleine zeemeermin tot het Oz van Dorothy, en ze de onze maken. Maar voor mij bevonden zich de echte wonderlijke vertellingen dichter bij huis, en ik heb het als schrijver altijd als mijn grote geluk beschouwd dat mijn jeugd ervan doordrongen was.
Sommige van de verhalen waren van oorsprong heilig, maar omdat ik opgroeide in een niet-religieus huishouden kon ik ze eenvoudig tot me laten komen als mooie verhalen. Dat betekende niet dat ik ze niet geloofde. Toen ik hoorde over de Samudra Manthan, de vertelling over hoe de grote god Indra de Melkweg karnde, en de legendarische berg Mandara gebruikte als karnstok om de gigantische melkoceaan te dwingen zijn nectar, amrita, de nectar van onsterfelijkheid, af te staan, ging ik op een andere manier naar de sterren kijken. In die ondenkbare oudheid, mijn kindertijd, een tijd voordat lichtvervuiling de meeste sterren onzichtbaar maakte voor stadsbewoners, kon een jongen in een tuin in Bombay nog steeds omhoogkijken naar de nachtelijke hemel en de muziek horen van de hemellichamen en er met nederig genoegen de brede strook van het melkwegstelsel zien. Ik stelde me voor dat de magische nectar eruit droop. Misschien zou er als ik mijn mond opendeed een druppel in vallen en dan zou ik ook onsterfelijk zijn.
Dat is de schoonheid van de wonderlijke vertelling en haar afstammeling, fictie: dat je tegelijkertijd kunt weten dat het verhaal uit de verbeelding komt, dat wil zeggen onwaar is, en kunt geloven dat het een diepe waarheid bevat. De grens tussen het magische en de werkelijkheid houdt op zulke momenten op te bestaan.
Ons gezin was niet hindoeïstisch, maar we geloofden dat de belangrijke verhalen van het hindoeïsme ook voor ons waren. Op de dag van het jaarlijkse Ganpatifeest, waarop enorme mensenmassa’s sculpturen van Ganesha, de godheid met het olifantenhoofd, meedroegen naar het strand van Chowpatty om de god in zee onder te dompelen, voelde het alsof Ganesha ook bij mij hoorde; hij voelde als een symbool van de collectieve vreugde en, ja, van eenheid van de stad, meer dan een lid van het pantheon van een ‘rivaliserend’ geloof. Toen ik hoorde dat de liefde die Ganesha had voor de literatuur zo groot was dat hij aan de voeten zat van de Homerus van India, de wijze Vyasa, en de schrijver werd die het belangrijke Mahabharata-epos op schrift stelde, hoorde hij zelfs nog heviger bij me; en toen ik volwassen werd en een roman schreef over Saleem, een jongen met een ongebruikelijk grote neus, leek het vanzelfsprekend, ook al kwam Saleem uit een moslimgezin, om de verteller van Middernachtskinderen te associëren met de meest geletterde god, die toevallig ook een enorme snuit had. Het vervagen van grenzen tussen religieuze culturen in dat oude, werkelijk secularistische Bombay voelt nu aan als een van de talrijke dingen die het verleden scheiden van het bittere, verstikte, alles bekritiserende, bekrompen India van tegenwoordig.
De Mahabharata en haar ‘sidekick’ de Ramayana, twee van de langste wonderlijke vertellingen van allemaal, leven nog steeds in India, in de geest van de Indiërs, en zijn nog steeds toepasselijk in het dagelijks leven, zoals de goden van de Grieken en de Romeinen ooit leefden in de westerse verbeelding. Ooit, niet eens zo lang geleden, kon je in westerse landen een toespeling maken op het verhaal van het hemd van Nessus, en mensen zouden weten dat de stervende centaur Nessus Deianeira, de vrouw van Herakles of Hercules, overhaalde om haar echtgenoot zijn hemd te geven, wetend dat het vergiftigd was en dat het hem zou doden. Ooit wist iedereen dat het afgehakte hoofd van Orpheus, een van de grootste dichters en zangers, na zijn dood bleef zingen. Deze beelden en vele andere waren als metaforen beschikbaar om mensen te helpen de wereld te begrijpen. Kunst sterft niet als de kunstenaar sterft, zei het hoofd van Orpheus. Het lied overleeft de zanger. En het hemd van Nessus waarschuwde ons dat zelfs een heel bijzonder geschenk gevaarlijk kan zijn. Eenzelfde geschenk was natuurlijk het paard van Troje, dat ons allen leerde de Grieken te vrezen, zelfs als ze met geschenken komen. Sommige metaforen van de wonderlijke vertellingen van het Westen is het gelukt te overleven.
Maar toen ik opgroeide in India waren de wonderlijke vertellingen nog levend, en dat zijn ze nog steeds. Tegenwoordig hoef je de Ramayana of Mahabharata niet meer in zijn geheel te lezen; sommigen zullen er blij om zijn aangezien de Mahabharata het langste gedicht in de wereldliteratuur is, meer dan tweehonderdduizend regels lang, dat wil zeggen tien keer zo lang als de Ilias en de Odyssee samen, terwijl de Ramayana uit zo ongeveer vijftigduizend regels bestaat, slechts tweeeneenhalf keer zo lang als het volledige werk van Homerus. Gelukkig voor jonge lezers biedt de immens populaire stripboekenreeks Amar Chitra Katha, ‘onsterfelijke beeldverhalen’, een deskundige weergave van beide vertellingen. En voor volwassenen bracht een vierennegentig afleveringen lange tv-versie van de Mahabharata de natie eens per week tot stilstand, toen ze voor het eerst op het scherm werd gebracht in de jaren negentig, voor een publiek dat tot in de honderden miljoenen liep.
Daarbij moet wel worden gezegd dat de invloed van de vertellingen niet altijd positief is. De bekrompen politiek van de hindoe-nationalistische partijen zoals de Bharatiya Janata-partij (bjp) maakt gebruik van de retoriek uit het verleden om te fantaseren over een terugkeer naar ‘Ram Rajya’, de ‘heerschappij van Heer Rama’, een verondersteld gouden tijdperk van hindoeïsme zonder ongemakken als leden van andere religies die alles alleen maar ingewikkelder maken. De politisering van de Ramayana, en van het hindoeïsme in het algemeen, is in handen van gewetenloze, bekrompen leiders een gevaarlijke zaak geworden. De aanval op het boek The Hindus – een voortreffelijk erudiet werk, geschreven door een van ’s werelds belangrijkste sanskritisten, Wendy Doniger – en de spijtige beslissing van Penguin India om exemplaren ervan terug te trekken en te vernietigen als reactie op fundamentalistische kritiek, is er een duidelijk voorbeeld van.
Problemen kunnen zich ook uitstrekken tot voorbij de politiek. In sommige latere versies van de Ramayana laten de verbannen Heer Rama en zijn broer Lakshmana op een dag Sita alleen achter in hun huis in het bos, terwijl zij op een gouden hert jagen, niet wetend dat het hert eigenlijk een rakshasa, een soort demon, in vermomming is. Om Sita in hun afwezigheid te beschermen trekt Lakshmana een rekha, of een betoverde lijn, rond hun huis; als iemand behalve Rama, Lakshmana of Sita de lijn probeert te overschrijden zal hij verbranden door de vlammen die uit de lijn omhoogschieten. Maar de demonkoning Ravana vermomt zich als bedelaar en klopt bij Sita aan voor een aalmoes, en ze overschrijdt de lijn om hem te geven wat hij wil. Zo vangt hij haar en tovert haar weg naar zijn koninkrijk Lanka, waarna Rama en Lakshmana oorlog moeten voeren om haar terug te krijgen. De ‘Lakshmana rekha overschrijden’ is een metafoor geworden voor de grens overschrijden van wat toelaatbaar of juist is, voor te ver gaan, voor als een dwaas zwichten voor iconoclasme en vreselijke gevolgen over jezelf afroepen.
Enkele jaren geleden vond in Delhi de nu beruchte aanranding en groepsverkrachting plaats van een drieëntwintigjarige studente, die naderhand overleed aan haar afschuwelijke verwondingen. Een paar dagen na deze verschrikkelijke gebeurtenis merkte een staatssecretaris op dat als de betreffende jonge vrouw niet de ‘Lakshmana rekha had overschreden’ – met andere woorden, niet ’s avonds de bus had genomen met een mannelijke vriend in plaats van zedig thuis te blijven – ze niet zou zijn aangevallen. Hij trok de opmerking later terug vanwege publiek protest, maar zijn gebruikmaking van de metafoor onthulde dat te veel mannen in India nog steeds geloven dat er limieten en grenzen zijn die vrouwen niet mogen overschrijden. Het moet gezegd dat in de meeste traditionele versies van de Ramayana, inclusief de oorspronkelijke versie door de dichter Valmiki, het verhaal van de Lakshmana rekha niet te vinden is. Desondanks kan een apocriefe wonderlijke vertelling soms net zo effectief zijn als een canonieke.
Maar ik wil toch terugkeren naar het zelf van de kindertijd, dat is betoverd door vertellingen waarvan het uitdrukkelijke en enige doel de betovering was. Ik wil van de grote religieuze heldendichten naar de grote verzameling gemene, samenzweerderige, mysterieuze, opwindende, bizarre, surrealistische, en heel vaak buitengewoon sexy verhalen die zich in de rest van het oosterse pakhuis bevinden, omdat – niet alleen omdat, maar ja, omdat – ze laten zien hoeveel plezier je van literatuur kunt hebben als God eenmaal uit beeld is. Een van de opmerkelijkste kenmerken van de verhalen die zijn verzameld in De vertellingen van Duizend-en-een-nacht, om maar een voorbeeld te noemen, is de vrijwel totale afwezigheid van religie. Heel veel seks, veel ondeugendheid, flink wat sluwheid; monsters, djinns, gigantische Roks; en soms enorm veel bloed en geweld; maar geen God. Dat is waarom al te kritische islamisten er zo’n hekel aan hebben.
Vlak voor de opstand in Egypte tegen president Hosni Moebarak in 2010 kreeg een groep islamistische advocaten lucht van een nieuwe uitgave van Alf Laylah wa Laylah (de oorspronkelijke Arabische titel) en eiste dat de uitgave werd teruggetrokken en het boek werd verbannen, omdat het tot ‘onzedelijkheid en zonde’ aanzette, en verscheidene toespelingen op seks maakte. Gelukkig slaagden ze er niet in, en werden de Egyptenaren door belangrijker zaken in beslag genomen. Maar ze hadden wel een punt. Er worden in het boek verscheidene toespelingen gemaakt op seks, en de personages leken zich veel meer bezig te houden met seks dan dat ze godvruchtig waren, wat inderdaad, zoals de advocaten aanvoerden, tot onzedelijkheid zou kunnen aanzetten, als dat de verknipte puriteinse manier is waarop je de wereld bekijkt. Wat mij betreft is het een uitstekend iets om je toe aan te laten zetten, maar je kunt begrijpen hoe mensen die een hekel hebben aan muziek, grappen en genot erdoor geschokt kunnen zijn. Het is fantastisch dat deze eeuwenoude tekst, deze fantastische verzameling wonderlijke vertellingen meer dan twaalfhonderd jaar nadat de verhalen voor het eerst het licht zagen nog steeds de kracht heeft om de fanatici van deze wereld te kunnen schokken.
Het boek, dat in het Engels vaak wordt aangeduid als Arabian Nights, komt oorspronkelijk niet uit de Arabische wereld. Waarschijnlijk is het oorspronkelijk afkomstig uit India; uit Indiase verhalenbundels blijkt ook een voorkeur voor raamvertellingen, voor een verhaal in...
Recensie
door
Tsenne Kikke
Daar waar de Bijbel met de woorden "In het begin schiep God de hemel en de aarde" begint, opent Rushdie zijn nieuwste literair werk met "Voordat boeken bestonden, waren er verhalen".
Of de simulatie opzettelijk was of niet, de toespelingen klinken luid en duidelijk. De echo van "In den beginne was het woord", de eerste regel van het boek Johannes, maakt eveneens duidelijk dat Rushdie gelooft in het onbetwistbare verband tussen de hemelse kracht van het "woord" vanaf zijn ontstaan - en, de magie die schuilt in woorden die samengevlochten worden om "verhalen" te scheppen.
Reeds bij het lezen van het eerste hoofdstuk, zal je kunnen opmerken hoe hij in zijn eigen jeugdjaren vooral door verhalen gecharmeerd werd. Vooral die verhalen die zich leenden om in orale vorm te worden weergegeven - dit, vanwege de kracht van het uitgesproken woord - en hij laat gedetailleerd zien, wederom aan de hand van de verhalen zelf, hoe het vertellen van verhalen de menselijke verbeelding al sinds het begin der tijden boeit, voedt en vorm geeft. Zo schijft hij; onder andere: "De kinderen raakten verliefd op de verhalen en wilden ze steeds weer opnieuw horen."
Het boek bevat stukken die geschreven zijn tussen 2003 en 2020, waarvan vele nooit eerder in druk verschenen, en die ingaan op uiteenlopende onderwerpen als verhalen vertellen, literatuur in het algemeen, cultuur, mythen, taal, migratie, vrije meningsuiting en censuur; een iets, waarmee hij zelf te kampen kreeg.
Kortom: 'Taal van de waarheid' is gewoonweg prachtig geschreven en om die reden op zichzelf een absolute traktatie voor lezers van literaire teksten
|