|
De vergeten twintigste eeuw
|
|
Originele titel: Reappraisals. Reflections on the Forgotten
Tony Judt
Korte Inhoud
Met 'Na de oorlog' heeft Tony Judt het grote verhaal van de Europese geschiedenis verteld, in 'De vergeten twintigste eeuw' bekijkt hij de andere kant van de medaille. Hij zoomt nu in op specifieke plaatsen, mensen en momenten wier verhalen de achterkant van het Grote Verhaal vertellen: wat heeft Paus Johannes Paulus II te maken met de moderne wereld? Waarom is de rol van België na de oorlog zo onderschat? En wie heeft de geschiedenis eigenlijk gewonnen, Oost of West?
De vergeten twintigste eeuw is een portrettengalerij over het communisme, het hedendaagse jodendom, en vooral over de grote vraagstukken van onze tijd: wat betekent 'nationaliteit' nog in een verenigd Europa? Hoe behoud je je identiteit in een wereld waarin globalisering het sleutelwoord is? En wat is het beste continent: Europa of Amerika?
De eminente historicus en politiek commentator Tony Judt (Londen, 1948) doceerde aan gerenommeerde universiteiten in Cambridge, Oxford, Berkeley, en aan New York University. Hij schrijft voor onder andere The New York Review of Books, de Times Literary Supplement, The New Republic en The New York Times.
'Dit is geschiedenis op zijn best; elke samenvatting doet onrecht aan het veelkleurige en glasheldere beeld dat Judt de lezer voorschotelt.' - Historisch Nieuwsblad -
'Het boek leest als een thriller maar is zo breed als een encyclopedie: een onwaarschijnlijke prestatie.' - The New York Review of Books -
Uittreksel
Blz. 11: De wereld die wij kwijt zijn
De essays in dit boek zijn geschreven in een periode van twaalf jaar, van 1994 tot 2006. Ze behandelen een breed scala aan onderwerpen, van de Franse marxisten tot het Amerikaanse buitenlandbeleid en van de globalisering van de economie tot de herinnering aan het kwaad, en ze bestrijken geografisch gezien zeer uiteenlopende gebieden, van België tot Israël. Ze omvatten echter twee overheersende thema's. Ten eerste is er de rol van ideeën en de verantwoordelijkheid van intellectuelen. Het oudste essay in dit boek bespreekt Albert Camus, het meest recente is gewijd aan Leszek Kolakowski. Het tweede thema heeft betrekking op de rol van de recente geschiedenis in een tijdperk van vergeten, op de problemen die wij blijken te ervaren bij het begrijpen van de turbulente, zojuist afgelopen eeuw en op hoe lastig het blijkt te zijn om ervan te leren.
Deze thema's kunnen niet los van elkaar worden gezien, en er is ook een direct verband tussen de inhoud en de tijd waarin deze essays zijn geschreven. In de komende decennia zullen we de periode tussen de val van het communisme in 1989-1991 en de catastrofale bezetting van Irak door de Verenigde Staten gaan beschouwen als magere jaren, als anderhalf decennium van verspeelde kansen en politieke incompetentie aan weerszijden van de Atlantische Oceaan. We hebben de twintigste eeuw met een overdaad aan vertrouwen en een gebrek aan reflectie achter ons gelaten en we zijn de nieuwe eeuw binnengegaan aan de hand van een reeks halve waarheden die vooral het eigen belang dienen: de overwinning van het Westen, het einde van de geschiedenis, het unipolaire Amerikaanse moment, de onvermijdelijke opmars van de globalisering en de vrije markt.
In ons manicheïstische enthousiasme hebben wij in het Westen overal waar mogelijk was de economische, intellectuele en institutionele bagage van de twintigste eeuw terzijde geschoven en anderen aangemoedigd hetzelfde te doen. De overtuiging dat dát toen was en dit nu is, dat we van het verleden slechts hoefden te leren dat we het niet moesten herhalen, had betrekking op veel meer dan de niet langer bestaande instituties uit het communisme ten tijde van de Koude Oorlog en de ideologische marxistische oorsprong daarvan. We hebben slechts weinig van het verleden geleerd, maar dat is nauwelijks opmerkelijk. We houden, in onze economische berekeningen, onze politieke praktijk, onze internationale strategieën en zelfs in onze onderwijskundige prioriteiten, echter ook door dik en dun vast aan de opvatting dat het verleden ons niets van belang kan leren. Onze wereld, zo houden wij vol, is een nieuwe wereld, en de risico's en mogelijkheden ervan kennen geen precedent.
Tijdens mijn schrijfwerk in de jaren negentig, en opnieuw in de dagen na 11 september 2001, viel mij meer dan eens op hoe pervers men tegenwoordig in binnen- en buitenland vasthoudt aan het niet begrijpen van de context van onze hedendaagse dilemma's, hoezeer men niet goed luistert naar wat wijze mensen in de eerdere decennia van de twintigste eeuw precies hebben gezegd, hoezeer men actief probeert te vergeten in plaats van te herinneren, en hoezeer men continuïteit ontkent en in plaats daarvan bij elke gelegenheid van vernieuwing spreekt. Dat doet altijd een tikkeltje solipsistisch aan, en de internationale gebeurtenissen van het begin van de eenentwintigste eeuw wijzen erop dat dat ook enigszins onvoorzichtig is. Het is heel goed mogelijk dat we voorlopig nog niet van het recente verleden verlost zijn. Dit boek is een poging om dat wat scherper in beeld te brengen.
De twintigste eeuw ligt nog maar net achter ons, maar de ruzies, de dogma's, de idealen en de angsten uit die tijd zijn al aan het wegglijden naar de marges van het vertekenende geheugen. Ze worden weliswaar onophoudelijk aangeduid als 'lessen', maar in werkelijkheid worden ze genegeerd en afgeleerd. Dat is niet echt een verrassing. Het recente verleden is het moeilijkst om te kennen en te begrijpen. Bovendien heeft de wereld sinds 1989 een opmerkelijke transformatie ondergaan, en zulke metamorfoses zorgen bij degenen die zich nog herinneren hoe het vroeger was altijd voor een gevoel van afstand en verdringing. In de decennia na de Franse Revolutie werd het douceur de vivre van het verdwenen ancien régime door oudere commentatoren zeer betreurd. Honderd jaar later schreven (en schrijven) de verhandelingen en memoires over het Europa van vóór de Eerste Wereldoorlog van een verloren beschaving, een wereld waarvan de illusies letterlijk aan stukken zijn geschoten: 'Nooit meer die onschuld."
Er is echter een verschil. Mensen uit die tijd betreurden wellicht het verdwijnen van de wereld van vóór de Franse Revolutie of het verlies van het culturele en politieke landschap van Europa van vóór 1914, maar wat verdwenen was werd niet vergeten. Verre van dat. De Europeanen waren een groot deel van de negentiende eeuw geobsedeerd door de doelstellingen en betekenis van de veranderingen die de Franse Revolutie teweeg had gebracht. De politieke en filosofische debatten van de Verlichting werden niet door het vuur van de Revolutie verzwolgen, integendeel, de Franse Revolutie en de gevolgen ervan werden alom toegeschreven aan diezelfde Verlichting, die daardoor door vriend en vijand werd erkend als de bron van de politieke dogma's en sociale programma's die de eeuw die erop volgde tekenden.
Langs diezelfde lijnen was iedereen het er na 1918 wel over eens dat het nooit meer zou worden zoals het was, maar bleek de vorm die de naoorlogse wereld diende te krijgen te zijn ontwikkeld en getest in de lange schaduw die het denken in de negentiende eeuw vooruit had geworpen. Neoklassieke economie, liberalisme, marxisme (en het stiefkind daarvan, het communisme), 'revolutie', de bourgeoisie en het proletariaat, imperialisme en `industrialisme': de bouwstenen voor de politieke wereld van de twintigste eeuw waren stuk voor stuk relikwieën uit de negentiende eeuw. Zelfs degenen die samen met Virginia Woolf vonden dat het karakter van de mens in of rond december 1910 veranderde', dat de culturele omwenteling van het Europese fin de siècle de voorwaarden voor de intellectuele uitdagingen radicaal had veranderd, staken toch verrassend veel energie in schaduwboksen tegen hun voorgangers. Het verleden zweefde nadrukkelijk boven het heden.
Tegenwoordig nemen we de afgelopen eeuw daarentegen nogal licht op. Natuurlijk, er zijn volop gedenktekens in de vorm van musea, schrijnen, inscripties, 'erfgoed' en zelfs op de geschiedenis gebaseerde themaparken die het grote publiek aan 'het verleden' herinneren, maar wát we gedenken is een opvallend selectieve collectie memorabilia uit de twintigste eeuw. Het merendeel van de plaatsen waar de twintigste eeuw officieel wordt herdacht is ofwel onomwonden nostalgisch-triomfantelijk in zijn viering van beroemde mannen en al even beroemde overwinningen, of anders, en steeds vaker, een gelegenheid om een selectief lijden te erkennen en te gedenken. In dat laatste geval betreft het meestal een gelegenheid om een politiek lesje te geven, over dingen die gebeurd zijn en nooit mogen worden vergeten, of over vergissingen die gemaakt zijn en nooit meer mogen worden gemaakt.
Recensie
door
Tsenne Kikke
De twintigste eeuw was de meest gewelddadige uit de menselijke geschiedenis. Het was niet alleen de eeuw van de twee wereldoorlogen, maar ook van burgeroorlogen, antikoloniale opstanden, religieuze en nationalistische bloedbaden. Hebben we uit deze gebeurtenissen iets geleerd? De Britse historicus en auteur Tony Judt betwijfelt dit en beklemtoont hoe gemakkelijk mensen het verleden vergeten, iets wat hij in zijn nieuw boek met de intrigerende titel De vergeten twintigste eeuw omschrijft als een 'zorgwekkende vervreemding van de geschiedenis'. Het boek is een bundeling van boekbesprekingen die Tony Judt het voorbije decennium schreef in speciale edities van vooraanstaande kranten zoals The New Republic, The New York Review of Books, Times Literary Supplement en The New York Times. In feite zijn het geen gewone recensies, maar 'review-essays' naar Angelsaksische traditie waarin de auteur zijn mening geeft op onderwerpen die de vorige eeuw beheersten. Zo ondermeer over de valse romantiek van het communisme, de ondergang van het jodendom in Centraal en Oost-Europa, het onverwerkte verleden in het Frankrijk van na de oorlog, de verstandige houding van Kennedy en Chroetsjov tijdens de Cuba-crisis, de oorzaak en het gevolg van de Zesdaagse Oorlog, de vreemde dood van liberaal Amerika, en zelfs waarom 'de stateloze staat' België ertoe doet. Tegelijk is het een portrettengalerij waarin historische figuren en intellectuelen als Arthur Koestler, Primo Levi, Manès Sperber, Leszek Kolakowski, Edward Said, paus Johannes Paulus II, Henry Kissinger en Tony Blair de revue passeren.
Toch is Tony Judt op zijn best in zijn persoonlijke bijdrages waarin hij het heeft over het fundamentele verschil tussen Europa en de Verenigde Staten, waarbij hij zijn voorkeur voor het oude continent op diverse vlakken niet kan verbergen. Neem bijvoorbeeld het historisch bewustzijn. Uiteraard verschilt dit van land tot land. Zo heeft België twee wereldoorlogen ondergaan waarbij talloze slachtoffers vielen en heel wat steden in puin werden geschoten. Dat gebeurde ook in tal van andere Europese landen. Het gevolg is dat we in Europa gevoeliger zijn geworden voor oorlogen, daar waar Amerikanen de 20ste eeuw op een meer positieve manier ervaren hebben en oorlog niet bij voorbaat uitsluiten als een vorm van oplossing. Alleen bij Pearl Harbour en op 9/11 werd het land rechtstreeks getroffen en dan nog, verhoudingsgewijze, heel beperkt. Terwijl het in Europa volstaat met memorabilia en kerkhoven waar de miljoenen slachtoffers van de voorbije eeuw begraven liggen kent men in de VS quasi alleen de Vietnam-memorial. De strijd van de VS tegen Irak in 2003, een oorlog die door heel wat Europese landen werd afgewezen, is dan ook exemplarisch voor dat verschil in historisch bewustzijn. Eigenlijk is het net dat gebrek aan bewustzijn dat de auteur in zijn essays aanklaagt. Zoals in Roemenië waar de vernietiging van de Joden volledig uit het collectief geheugen werd geschrapt of het Frankrijk van Mitterand dat zelfs veertig jaar na de feiten niet in het reine kon komen met haar dubieuze Vichy-verleden. Nog belangrijker is volgens Judt dat mensen denken dat al dat vreselijke van de twintigste eeuw definitief 'achter ons ligt, dat de betekenis ervan duidelijk is en dat we nu, niet langer belast door onze fouten uit het verleden, een ander en beter tijdperk zijn binnengetreden'.
Een ander verschil tussen de VS en Europa is ongetwijfeld de houding tegenover de staat. In het begin van de twintigste eeuw kwam de staat onder impuls van liberalen en conservatieven tot stand. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld, lag de liberaal William Beveridge mee aan de grondslag van de sociale welvaartstaat. Toch kreeg het teveel aan staat langzaam maar zeker tegenkanting, zeker na de ondergang van het communisme waar de overheid almachtig was. Vanaf de jaren tachtig begon wereldwijd, maar vooral in de VS en Groot-Brittannië, een forse terugdringing van de staat door privatiseringen en dereguleringen. Dat zorgde voor een nieuwe dynamiek en economische opbloei, iets wat ook vandaag gebeurt in China, zij het dat de vrije marktwerking daar zonder enige democratische controle verloopt met onmenselijke arbeidsvoorwaarden en ecologische drama's tot gevolg. Op het Europese vasteland is men nooit zover gegaan in de afbouw van de staat.
Integendeel het onderwijs en de sociale protectie blijft in de meeste Europese landen een cruciale rol spelen, in Groot-Brittanniê heel wat minder, en in de VS quasi niet. Wat is nu het beste? Judt geeft een indrukwekkend lijstje waaruit blijkt dat Europa het bijna op alle vlakken beter doet. De werkloosheid ligt in de VS lager maar vaak gaat het om onderbetaalde of tijdelijke jobs. Werknemers in de VS hebben 4 tot 10 dagen betaald verlof, in Groot-Brittannië 23, in Zweden 30. 45 miljoen Amerikanen hebben geen zorgverzekering. In zowat alle Europese landen hebben vrouwen recht op zwangerschapsverlof waarbij het salaris wordt doorbetaald, de federale overheid van de VS biedt niets. Amerikanen leven gemiddeld minder lang. Op het vlak van taal en rekenkunde scoren Amerikaanse kinderen gemiddeld minder goed dan Europese kinderen. Het aantal gevangenen in Europa bedraagt 87 per 100.000 inwoners, in de VS 625. De EU telt meer zelfstandige bedrijfjes. Het geeft driemaal meer geld aan ontwikkelingshulp. De EU ondersteunt internationale verdragen zoals Kyoto, het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, het verdrag voor de uitbanning van landmijnen en de erkenning van de Rechten van het Kind, de VS niet.
Tony Judt concludeert dat we 'aan het einde van de twintigste eeuw allemaal weten dat je een overdaad aan staat kunt hebben, maar we mogen niet vergeten dat er ook een tekort aan kan bestaan.' En toen moest orkaan Katrina nog komen waarbij het water de slecht onderhouden dijken van de stad New Orleans overstroomde, waardoor tienduizenden mensen niet alleen stierven of dakloos werden maar ook elke noodzakelijke hulp van de teruggetrokken staat ontbeerden. Groot-Brittannië is het land dat in de loop der jaren het meest is opgeschoven naar het Amerikaanse model. In zijn vlijmscherp essay De tuinkabouter: Tony Blair en het Britse 'Erfgoed' toont Judt aan dat de meeste regio's in Engeland buiten London, South East en East Anglia tot de armste van Europa behoren. Met een belabberd onderwijssysteem, slechte sociale voorzieningen en vooral een falend en inefficiënt geprivatiseerd openbaar vervoer. Onder Margareth Tatcher werden spoorlijnen opgeheven, investeringen tot een minimum beperkt en de tarieven verhoogd. 'De lijnen werden aan vervoersmaatschappijen verkocht, het rollend materieel aan andere bedrijven en de rails en stations aan een nieuw bedrijf, Railtrack.' Het gevolg, schrijft Judt, was dat de particuliere maatschappijen 'de vrije teugel (kregen) in een monopolistische markt'. Zoals men kan zien in de film The Navigator van Ken Loach werden ervaren onderhoudsmensen ontslagen en reparaties toevertrouwd aan ongeschoolde tijdelijke werknemers. De Britse spoorwegen zijn sindsdien de gevaarlijkste, de minst efficiënte en duurste van Europa (een vergelijkbare treinreis van Parijs naar Marseille duurt in Groot-Brittannië tweemaal zo lang en kost tweemaal zo duur).
Dat wil niet zeggen dat in Europa alles koek en ei is. De voornaamste uitdaging ligt in de houding van de diverse lidstaten tegenover de multiculturele samenleving en de globalisering. Judt ziet dit als de ergste dilemma's van Europa. In de eerste plaats 'de vijandschap en het onbegrip tussen de oorspronkelijke bevolking en een snel groeiende islamitische minderheid' (in de EU ruim 14 miljoen is 2005). Net zoals Paul Scheffer in Nederland al vroeg opmerkte bleef de Europese elite decennialang blind voor 'de feitelijke segregatie op het gebied van de huisvesting, de geïsoleerde, niet geïntegreerde gemeenschappen en het ontstaan van een gestaag groeiende groep angstige, verontwaardigde blanke kiezers die ervan overtuigd waren dat de boot vol was', aldus Judt. Die angst wordt ook gevoed door de globalisering. Die wordt in heel wat (nieuwe) landen verwelkomt als een middel voor meer welvaart, maar in de oude economieën vaak ervaren als een bedreiging. Eén zaak staat vast. Het wereldwijde optimisme dat onmiskenbaar aanwezig was na de val van de Berlijnse Muur heeft plaatsgemaakt voor angst en onzekerheid. Het is vooral die omslag die Judt zo goed verwoordt. 'De kwetsbaren, de uitgeslotenen, de armen (buitenproportioneel vertegenwoordigd in gemeenschappen met veel recente immigranten) zullen in iedere versie van de neoliberale planning - bezuinigingen, deregulering, enzovoort - alleen maar in aantal toenemen, want de banen verdwijnen op precies die plaatsen en in die beroepen en opleidingsniveaus waarin de grootste concentraties van kwetsbare groepen in Europa zich nu bevinden, en waarin ze ook de volgende generatie nog zullen zitten.' Hier ligt de taak voor de staat, namelijk het voorzien in voorwaarden waardoor burgers een bevredigend bestaan kunnen leiden. 'Die staat', zo zegt Judt, 'kan (immers) als enige een buffer vormen tussen zijn burgers en de niet aan beperkingen gebonden, niet-representatieve, niet-gelegitimeerde capaciteit van de markt, ongevoelige en niet-ontvankelijke supranationale bestuursorganen en ongereguleerde processen waarover het individu en de gemeenschap geen controle hebben.'
De analyses van Tony Judt, waarvan sommige al 10 jaar geleden werden neergepend, blijven razend actueel. In zijn slotwoord zegt de auteur (in 2008) dat hij geen enkele aanleiding ziet om zijn vroegere, vaak sombere voorspellingen te herzien. De kernboodschap is dat we nooit op onze lauweren mogen gaan zitten en denken dat datgene wat we nu hebben vanzelfsprekend is. Een aantal veranderingen, hoe onplezierig ook, aldus de auteur, zullen in de komende jaren onvermijdelijk zijn. Hij waarschuwt de linkse partijen ervoor niet langer in een vorm van permanent protest te blijven zitten tegen die noodzakelijke veranderingen want dat is in feite bijzonder conservatief. 'Links is niet zozeer verwikkeld in een ideologische strijd tegen neoliberale hardvochtigheid', schrijft Judt, 'het probeert privilegies in stand te houden namens de breedst mogelijke achterban van goed georganiseerde kiezers die zich zorgen maken dat er gekort gaat worden op hun inkomens en voorzieningen.' En hij geeft enkele concrete voorbeelden zoals de anachronistische gesubsidieerde landbouwprijzen en de vervroegde uittreding uit het arbeidsproces met volledig salarisbehoud voor ambtenaren die niet langer houdbaar zijn. Er zijn er nog te noemen: de privilegies van sommige beroepsgroepen, het verzet tegen het generatiepact, de afkeer voor legale migratie, het behoud van protectionisme, maar ook de cultuurrelativistische visie op de multiculturele samenleving en de dubieuze houding van 'links' tegenover intolerante aspecten van religies. Als links zich niet herpakt en opkomt voor een ware progressieve politiek ten bate van de emancipatie en het recht op zelfbeschikking van elke mens, dan houden ze de poort wijd open voor allerlei neoliberale, conservatieve, extreemrechtse en populistische partijen die met hun simplistische oplossingen ontgoochelde kiezers zullen aantrekken.
Hoewel Tony Judt het steeds heeft over links, gaat het hier duidelijk over meer dan alleen de sociaal-democraten. Het gaat hem ook over de liberalen zoals blijkt uit zijn tekst Over de vreemde dood van liberaal Amerika waarin hij stelt dat het de liberalen waren die stonden voor een degelijk bestuur en sociale rechtvaardigheid op binnenlands vlak en voor het internationale rechtssysteem en haar universele morele aspiraties op buitenlands vlak. In die zin moeten juist de verdedigers van de liberale waarden zich verzetten tegen de 'wereldwijde jihad' en tegen de aantasting van rechten en vrijheden van mensen die in de loop van de geschiedenis werden verworven. Judt heeft geen vertrouwen in de rechtervleugel (de conservatieven) wat betreft 'de gezondheid van een republiek'. Maar ook links is in zijn voortdurende protest tegen tekortkomingen van een liberale rechtstaat niet geïnteresseerd in de bescherming ervan. De reactie zal moeten komen van de liberalen. 'Zij zijn als het ware de kanaries in de zwavelhoudende mijnschacht van de moderne democratie.' De essentiële reden waarom liberalen zich moeten verzetten tegen de huidige tijdsgeest is de vloedgolf aan angst die door extreemrechts en populisten wordt ingepompt. De angst voor de terreur, voor de globalisering, voor het verlies van jobs, voor de ecologische rampspoed. Dit is het terrein bij uitstek voor populistische partijen. Zij teren immers op de angst en onzekerheid. Daarbij keren ze zich af van de staat als een bemiddelende factor. Nochtans is een regulerende staat, volgens Judt, 'voor een gezonde democratie geen bedreiging maar juist een noodzaak'.
Hiermee raakt Judt het hart van het liberalisme. Essentieel is niet een tekort of een teveel aan staat, maar wel een staat die de mens voldoende ruimte geeft om vrij te zijn en zijn vrijheid niet alleen opeist voor zichzelf maar ook voor anderen. Het is de mens, en alleen de mens die hiervoor kan zorgen. Hiermee sluit Judt aan bij Arthur Koestler die stelde dat geen enkel abstract ideaal (lees het communisme, maar evengoed de bijbelse naastenliefde) het lijden van een individu kan rechtvaardigen. Het is de mens zelf die vanuit zijn of haar bekommernis met de ander tot handelen moet en zal overgaan. Dit boek, met zijn vele getuigenissen van vooraanstaande filosofen uit de twintigste eeuw, geeft ons daarvoor een richtlijn. Alleen met kennis van het verleden kunnen we immers op stap naar een betere toekomst.
- Dirk Verhofstadt
Kortom: Een subliem en indrukwekkend werk van zeer hoge kwaliteit. Een verhalend geheel dat je inneemt, en die het zo aangenaam maakt om geschiedenis in handen te nemen. Een vaardigheid, dat niet elke historicus is gegeven...
|