|
Het Geloofsinstinct - Het succes van religie
|
|
Originele titel: The Faith Instinct
Nicholas Wade
|
Type:
|
Paperback
|
Uitgever:
|
Uitgeverij Contact
|
Gewicht:
|
415 gram
|
Aantal Pagina's:
|
334
|
ISBN:
|
90-254-3464-9
|
ISBN-13:
|
978-90-254-3464-9
|
Categorie:
|
Religie
|
Richtprijs:
|
€ 27,95
|
Korte Inhoud
In Het geloofsinstinct presenteert Nicholas Wade een geheel nieuwe visie op religie. Wade legt uit waarom we religieus zijn: omdat geloof in ons DNA terecht is gekomen.
Wie dacht dat religie onder invloed van de wetenschap een steeds minder belangrijke rol zou gaan spelen in het leven moet wel met verbazing constateren dat dit anno de 21e eeuw alles behalve het geval is. Belangrijke hedendaagse conflicten spelen zich af langs de scheidslijnen van religies, Jodendom, Christendom, Islam en binnen één denominatie (kerkgenootschap) tussen gematigden en zogenaamde fundamentalisten.
De vraag of God bestaat, wordt niet gesteld. Daar gaat het ook helemaal niet om, de interessante vraag is waarom religie zo succesvol is. Wade komt tot de conclusie dat religieus gedrag een voordeel was bij natuurlijke selectie, omdat de sociale samenhang van religieuze gemeenschappen de kans op voortbestaan vergrootte. Hij beschrijft de historische ontwikkeling van religieuze praktijken en laat zien hoeveel sporen van antieke rituelen nog te vinden zijn in onze moderne seculiere maatschappij.
Uittreksel
Blz. 64: In gemeenschappen over de hele wereld worden de goden of de geesten van dode voorouders beschouwd als zeer geïnteresseerd in de vraag of de mensen wel de heersende wetten en taboes in acht nemen. De goden straffen overtredingen altijd en eeuwig, hetzij in deze wereld, hetzij in de volgende, hetzij in beide. De religies van ontwikkelde samenlevingen zijn al even stellig. De Hebreeuwse Bijbel maakt duidelijk dat de zonde zal worden bestraft. Het christendom belooft toelating tot de hemel aan wie de goddelijke wet gehoorzaamt, eeuwige verdoemenis aan wie deze tart. Het hindoeïsme en het boeddhisme leggen degene die zich als mens te schande maakt, de straf op van reïncarnatie als een lagere soort.
Een systeem van bovennatuurlijke bestraffing brengt voor een primitieve samenleving enorme voordelen met zich mee. Niemand hoeft de ondankbare taak op zich te nemen om straf uit te delen en daarmee het risico te lopen door de zondaar of zijn familie te worden gedood; de goden voeren deze klus gewillig en alert uit.
Wetgeving is niet nodig: de lijst van overtredingen en bijbehorende straffen wordt in het religieuze ritueel uiteengezet en door alle gelovigen terdege in gedachten gehouden. Een politiemacht is ook niet nodig; gelovigen houden hun eigen gedrag in bedwang en worden verteerd door de angst voor goddelijke vergelding voor elke zonde die ze begaan.
Dat de bovennatuurlijke straf misschien denkbeeldig was, deed niets af aan de afschrikwekkende waarde ervan zolang de mensen er maar bang voor waren, en er was volop aanleiding tot dat soort angsten. In het geloofsstelsel van veel primitieve samenlevingen is het bewijs van de vergelding van de goden in de vorm van ziekte of rampspoed voor iedereen duidelijk zichtbaar. Van mensen die met tegenslag te kampen hebben, denkt men dat ze die hebben opgelopen door hun eigen wandaden. En wie een zonde begaat is er volledig op voorbereid dat hem tegenspoed zal overkomen.
Het geloof in moraliserende goden zou een mooie oplossing zijn geweest voor het probleem van ontmoediging van afwijkend gedrag. Johnsons idee biedt een goede verklaring voor een raadselachtig kenmerk van de wereldgodsdiensten: bijna allemaal gaan ze ervan uit dat de goden in hun bovennatuurlijke rijk zich diepgaand bekommeren om gebeurtenissen in de echte wereld. Waarom zouden menselijke seksuele aangelegenheden of dieetvoorschriften onsterfelijke wezens die in een geestenwereld leven ook maar een greintje interesseren? Deze aanname snijdt alleen hout als de goden worden gezien als belichaming van de morele autoriteit van een samenleving en het belang dat zij erbij heeft dat alle leden bepaalde regels van sociaal gedrag in acht nemen. Vanuit dit durkheimiaanse perspectief zijn de goden uiteraard van minuut tot minuut geïnteresseerd in het morele gedrag van de mens - het is hun raison d'être. Goden sterven als mensen hen niet langer aanbidden.
Veel van de regels die de goden opleggen, zoals kledingvoorschriften of taboes op levensmiddelen, kunnen op zich willekeurig zijn maar ze dienen om te signaleren dat men in de heersende religie gelooft. En alle religies omvatten regels die van invloed zijn op het sociale weefsel, zoals de regulering van het huwelijk en het verbod op moord en diefstal. Morele verplichting en straf en beloning behoren tot de religieuze kenmerken die 'waarschijnlijk in enigerlei vorm in alle menselijke samenlevingen [worden] aangetroffen - of althans wijd verbreid zijn en zich in de geschiedenis voortdurend herhalen', aldus de antropoloog Harvey Whitehouse.
Religieuze overtuiging kan vooral nuttig zijn geworden toen de mensen taal ontwikkelden en het vermogen over elkaar te roddelen. In een kleine samenleving is het niet verstandig een slechte reputatie te krijgen. Zelfs het uitblinken in de een of andere vaardigheid kon jaloezie opwekken en vragen om beschuldigingen van hekserij, met als resultaat executie. Het is heel wel mogelijk dat degenen die zich uiterst zorgvuldig gedroegen en de kennelijke wensen van de goden gewetensvol volgden, meer nageslacht nalieten. Religieus gedrag kan daarom door natuurlijke selectie zijn begunstigd, suggereert Johnson. Hij en de psycholoog Jesse Bering schrijven: 'We hebben het algemene sjabloon voor religiositeit geërfd omdat de eerste mensen die het idee van bovennatuurlijke tussenpersonen lieten varen of het vermogen misten hun betrokkenheid bij morele kwesties kenbaar te maken, waarschijnlijk door toedoen van hun eigen groepsleden een voortijdige dood vonden of op z'n minst minder reproductief succes hadden. Degenen die de mogelijkheid van moraliserende goden gemakkelijk accepteerden en hun leven in angst voor dergelijke machten leidden, overleefden en werden onze voorouders.'
Een ander nogal merkwaardig aspect van veel religies is dat zij hun bovennatuurlijke machten alwetendheid toedichten, compleet met gedetailleerde kennis van de gedachten van de mensen. Diverse wetenschappers hebben gewezen op de overeenkomst tussen deze goddelijke gave en het menselijke vermogen tot wat bekendstaat als de theory of mind, het bedenken wat andere mensen denken.
Evolutionair psychologen zijn van mening dat de hersenen geen universele rekenmachine zijn maar veeleer een reeks van neurale systemen, die elk zijn ontwikkeld om een specifiek voor overleving relevant probleem op te lossen. Mensen hebben bijvoorbeeld het buitengewone talent om iemands gezicht misschien maar één keer te zien en zich dat tientallen jaren later nog te herinneren. Een universeel geheugensysteem zou ongetwijfeld overbelast raken als het elk in een mensenleven door het netvlies geregistreerd beeld moest onthouden. We kunnen redelijkerwijs veronderstellen dat de hersenen niet op die manier geconstrueerd zijn. Veeleer is er sprake van een module voor gezichtsherkenning die ongetwijfeld al vroeg in de primatengeschiedenis is geëvolueerd vanwege het extreem grote belang om in een kleine samenleving andere individuen te herkennen. Deze module is voortreffelijk in het herkennen van gezichten en in samenwerking met andere hersensystemen goed in het beslissen over welke geheugensporen de moeite van het opslaan waard zijn.
De module voor theory of mind is nog zo'n afgeleid hersencircuit waarvoor redelijk goed bewijs bestaat. Het nut en de voordelen daarvan voor overleving zijn evident; welhaast elke sociale situatie vergt een voorspelling van de manier waarop anderen op je woorden of daden kunnen reageren.
Johnson en Bering betogen dat de mensen, vertrouwd met hun eigen vaardigheid om andermans gedachten af te leiden, ervan uit zouden zijn gegaan dat de goden eveneens over theory of mind beschikten en wel zo indringend dat ze de gedachten van de mensen konden lezen. Goden, van Zeus tot de Babylonische Enlil, wordt het talent om gedachten te lezen toegedicht. 'Heere! Gij doorgrondt en kent mij,' zegt de psalmist. 'Gij weet mijn zitten en mijn opstaan; Gij verstaat van verre mijn gedachten. [...] Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigere weg.'
De mensen die een gedachtenleesversie van hun eigen theory of mind aan de goden toeschreven, leidden daaruit af dat de goden niet om de tuin konden worden geleid en gingen hun controlemacht eens te meer vrezen.
De genetisch gevormde neurale netwerken die aan religieus gedrag ten grondslag liggen, mogen dan sinds de tijd van de jager-verzamelaars ongeveer hetzelfde zijn gebleven, naarmate de culturele aspecten van religie veranderen kunnen de diverse delen van het gedragscircuit in verschillende mate zijn opgeroepen. De eerste mensen hebben misschien vooral angst voor de goden gevoeld omdat ze dagelijks bewijzen van goddelijke wraak in de vorm van ziekte en natuurrampen zagen. Maar voor veel mensen van nu zijn de persoonlijke en positieve aspecten van religie minstens zo belangrijk als de sociale en bestraffende. De hardvochtiger religieuze overtuigingen, zoals denken dat ziekte een goddelijke straf voor vroegere zonden is, worden niet langer aangehangen. Het geloof is nu meer een bron van troost dan van angst: er zijn rituelen om onvoorziene krachten te beheersen, gebeden voor succes of verlichting van ziekte en gevaar, en de persoonlijke voldoening van het deel uitmaken van een ethische gemeenschap.
Hoe belangrijk deze troostende aspecten ook zijn, ze kunnen alleen een rechtstreekse evolutionaire betekenis hebben als ze ertoe leiden dat iemand meer overlevend nageslacht nalaat, het criterium waaraan de evolutie haar succes afmeet. Het is moeilijk aan te tonen dat elk persoonlijk aspect van religie een dergelijk effect heeft. Er zijn veel onderzoeken gedaan naar het effect van religie op de gezondheid, maar tot nu toe zonder doorslaggevend resultaat. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de lichte voordelen die in sommige studies worden gezien zo'n grote invloed kunnen hebben of ertoe kunnen leiden dat iemand meer overlevende kinderen nalaat.
De persoonlijke aspecten van religieuze betrokkenheid zijn waarschijnlijk om een indirecte reden van belang. Vanuit evolutionair gezichtspunt kan religieus gedrag worden beschouwd als een noodzakelijke biologische drift, een vereiste voor overleving - althans in de tijd van de jager-verzamelaars - net zoals eten of voortplanting. Natuurlijke selectie maakt voedsel en seks uiterst lonend of plezierig omdat de individuen die zich daar het energiekst mee bezighouden het meeste nageslacht nalaten.
Eten en voortplanting zijn fundamentele driften die al bij de dageraad van de dierlijke evolutie op het toneel verschenen; natuurlijke selectie stelde beloningen in die maken dat mensen die dingen willen doen. Religieus gedrag is een zeer recente aanleg en het beloningssysteem daarvan is wellicht om die reden op een veel hoger cognitief niveau gelokaliseerd. Wat de exacte keten van oorzaak en gevolg ook is, het komt erop neer dat men religieus gedrag als intens bevredigend moet hebben beschouwd. Anders zou men het onvoldoende of helemaal niet hebben gepraktiseerd. Veel vormen van religie zijn zeer veeleisend als het gaat om tijd of moeite; maar weinig mensen zouden een godsdienst aanhangen als er geen sprake was van een sterke persoonlijke motivatie.
Het genoegen van eten maakt dat men eet, maar het verschilt van de evolutionaire reden om te eten, namelijk voorzien in levensonderhoud voor het lichaam. De voldoening van religieuze overtuiging maakt dat mensen religie beoefenen, maar is ver verwijderd van de evolutionaire functie van religie, die inhoudt dat mensen verbonden raken en de belangen van de groep boven die van henzelf plaatsen.
Het geloof in bestraffende bovennatuurlijke machten is één universeel kenmerk van religie. Een tweede is dat de meeste religies aan het lidmaatschap bepaalde soorten kosten verbinden. Sommige religies vorderen tienden, andere bijdragen in tijd, weer andere verbieden bepaalde soorten voedsel of het werken op bepaalde dagen. Waarom leggen religies dergelijke kosten op? En waarom sluiten mensen zich bij zeer veeleisende religies als het mormonisme of het orthodoxe jodendom aan als er ook gemakkelijker alternatieven zoals de anglicaanse kerk voorhanden zijn?
Religies, zo lijkt het, leggen hun leden kosten op teneinde lieden te weren die van de voordelen van een religieuze gemeenschap willen genieten zonder bij te dragen aan de kosten daarvan. Profiteurs kunnen de cohesie van een gemeenschap ernstig ondermijnen. Zogenoemde 'winter-shakers', die 's winters voedsel en onderdak bij de gemeenschappen van de shakers genoten maar in het voorjaar weer vertrokken, vormden een zware last.
Recensie
door
Tsenne Kikke
Dit is één van die boeken die je zult appreciëren - of, in de verste hoek van de kamer werpen; dit, afhankelijk van het feit of de schrijver jouw taal spreekt of niet. Noch katholieken, nog joden, noch islamieten zullen zich goed voelen bij het lezen van de inhoud. Bovenstaand uittreksel geeft jou reeds een voorsmaakje. Het probleem is wel, dat elke mens met 'geleende kennis' rondloopt; kennis, verkregen van de personen waarmee hij is opgegroeid. Zo zal een inboorling uit het Amazonegebied noch het katholicisme, noch de islamitische of joodse godsdienst belijden, bijvoorbeeld.
Wade weet, bijvoorbeeld, op zijn manier en volgens zijn denkwijze, haarfijn uit te leggen, hoe en waarom bijvoorbeeld het Oude Testament is ontstaan uit veel oudere handschriften en aanpassingen. Zo durft hij op basis van zijn bronnen de gedurfde hypothese aan, dat er nooit een historische Exodus van de Joden uit Egypte heeft plaatsgevonden en dat de Joden vrijwel altijd, behalve tijdens de Babylonische Ballingschap tot aan de Diaspora na de verwoesting van De Tempel in Jeruzalem in 70 na onze jaartelling, in het gebied van het huidige Israël hebben gewoond en dat Het Oude Testament is aangepast om het Joodse Volk, het eerste met een met veel moeite verworven mono-theïstische godsdienst onder JHWH (Jahweh), tot een 'uitverkoren volk' om te vormen, omdat het zat ingeklemd tussen grootmachten Egypte en Assyrië.
Nicholas Wade begint zijn boek met de eerste mensen, die zich vanuit Afrika verspreidden ongeveer 50.000 jaar geleden, die Jager-verzamelaars waren tot de uitvinding van de landbouw in de 'vruchtbare halve maan' rond Eufraat en Tigris rond 10.000 jaar geleden, waarna - met de uitvinding van Het Schrift ongeveer 5000 jaar geleden - de sociale cohesie van gemeenschappen sterker werd en er steeds meer bewijzen kwamen van onderlinge handel. Hadden de jager-verzamelaars in kleine egalitaire groepjes nog een sjamaan om de mysteries van de natuur te duiden en ziekten te genezen; bij de landbouw-gemeenschappen werd dat als snel een priester-koning, echter nog steeds nauw verbonden met de Seizoenen en de Natuur. Toen gemeenschappen uitgroeiden tot grotere rijken, kwam er geleidelijk steeds meer een behoefte aan scheiding tussen wereldlijke en geestelijke macht.
De 3 grote mono-theïstische godsdiensten, zoals Jodendom, Christendom en Islam zijn uit elkaar voortgekomen en nauw verwant, maar Nicholas Wade weet dat uit elkaar te peuteren, zichtbaar te maken en ook te verklaren. De hypothese dat de Islam niet is ontstaan rond Mekka en Medinah, maar ergens in of nabij het huidige Syrië zou ik niet voor mijn rekening durven te nemen, maar het klinkt niet onaannemelijk. In elke geval weet Wade zijn theorieën aan de hand van andere wetenschappelijke bronnen redelijk stevig te onderbouwen. Natuurlijk is het van groot belang om ook zijn uitleg naar het 'Hoe & Waarom', ergo de 'Noodzaak van religie' als overlevingsstrategie voor menselijke gemeenschappen vanuit de evolutietheorie te volgen en eventueel te onderschrijven.
Wereldschokkend nieuws staat er weliswaar niet in afgedrukt. Wel bevestigingen van dingen die we reeds weten, of zouden moeten weten. Centraal in dit boek staat de stelling dat wij mensen religieus zijn omdat het in onze DNA zit en dat alle religies als doelstelling hebben om mensen bij elkaar te brengen en te houden. Ten derde legde een gemeenschappelijk geloof - gebaseerd op Angst - het individu normen op, waardoor deze leerde zich te beheersen binnen een samenleving; en niet alleen het eigenbelang na te streven.
Zoals reeds vermeld, brengt de auteur de jager-verzamelaarculturen in beeld en de overgangen naar agrarische en stedelijk-statelijke, geseculariseerde samenlevingen. Hij gaat uitgebreid in op onder meer Afrikaanse stammenculturen, aboriginals, sjamanen, Azteken en de drie monotheistische schriftreligies. Op riten, muziek, zang en dans, de relatie met de wereld en zijn hulpbronnen. Hij schetst de karakteristieken van de grote wereldbeschavingen zoals de Amerikaanse, Europese, Arabische en Chinese. Hij eindigt met een beschouwing over de toekomst van de mens, samenleving en religiositeit. In elk geval is dit boek een aanrader omdat het niet enkel en alleen tot denken stemt, maar vooral tot een nadenken.
Opsomming van de hoofdstukken: 1. Het wezen van religie, 2. Het morele instinct, 3. De evolutie van religieus gedrag, 4. Muziek, dans en trance, 5. Vooroudergeloof, 6. De transformatie, 7. De stamboom van religie, 8. Moraal, vertrouwen en handel, 9. De ecologie van religie, 10. Religie en oorlogvoering, 11. Religie en natie, 12. De toekomst van religie.
Vervolgens: Noten, Dankwoord, Zakenregister & Personenregister. Ieder hoofdstuk opent met enkele toepasselijke citaten, die tot nadenken stemmen.
|