'De ogen zijn de spiegels van de ziel'... wordt, zoals gewoonlijk misgeïnterpreteerd. Sommigen vertalen dit met: 'De ogen weerspiegelen de ziel...', of met zoiets dergelijks.
Het is vreemd hoe mensen dingen uit hun context halen teneinde een uitgangspunt te hebben waarover ze boeken kunnen schrijven - zelfs indien dat uitgangspunt totaal verkeerd was.
"Beauty is in the eye of the beholder", is een gezegde, afkomstig van Margaret Wolfe Hungerford en te lezen in haar boek 'Molly Bawn', daterend uit 1878. Haar inspiratie haalde ze hoogstwaarschijnlijk uit Plato's aforisme: "Remember how in that communion only, beholding beauty with the eye of the mind, he will be enabled to bring forth, not images of beauty, but realities (for he has hold not of an image but of a reality), and bringing forth and nourishing true virtue to become the friend of God and be immortal, if mortal man may."
Maar Plato's 'eye of the mind' heeft geen uitstaans met onze ogen, waarover ik reeds meermaals schreef dat ogen onmogelijk kunnen 'zien'. Wel laten ze de fotonen binnen, die op een elektromagnetische manier, als signalen, naar de hersenen worden verzonden waar ze worden vertaald.
Zo verkrijgt alles in het leven dé betekenis die een mens er zelf aan geeft. Geen mens kent, bijvoorbeeld, het wezenlijke verschil tussen zielen en geest. En, weinigen staan bij hun totale onwetendheid even stil. Niet dat dat moet, natuurlijk.
Een klein voorbeeld... Van zodra de mens zijn laatste adem uitblaast, geeft hij de geest. Wat gebeurt er dan met de ziel?
Dit doet me dan weeral denken aan de beschrijving van Nikola Tesla, zoals vermeld in een vorig nieuwsberichtje waarin stond, dat toen die duif stierf er een licht uit haar ogen - in de vorm van krachtige lichtstralen - scheen. "Ja, het was echt licht, een krachtig, duizelingwekkend, verblindend licht, veel intenser dan ik ooit met mijn grootste laboratoriumlampen heb geproduceerd."
De eerste vraag die een mens zich moet stellen, is: 'Heb ik wel degelijk een ziel?', want indien men een persoonlijke ziel bezit, in de ware betekenis van het woord, en dus geen groepsziel, eigendom van Moeder Natuur, beschikt men over bepaalde eigenschappen, eigen aan die persoonlijke ziel. Die eigenschappen worden in zeer veel boeken beschreven, en mensen eigenen zich die eigenschappen in zichzelf automatisch toe. Weet ook, dat auteurs elkaar kopiëren van zodra de dingen 'goed klinken'. Daar bedoel ik mee, dat 99,99% van de auteurs niet echt weten waarover ze schrijven, zolang het maar goed verkoopt.
We gaan er - zoals gewoonlijk - niet al té diep op in om de lezer niet al teveel in verwarring te zaaien - en, omdat we aan de metaforische 'parels' denken. Maar, laten we gewoonweg vermelden dat de ogen spiegels zijn, net zoals één van jouw autospiegels, of de spiegel in jouw badkamer. Zelfs die spiegels zullen zich er geen aanstoot aan geven indien niemand erdoor naar buiten kijkt, of er ja dan neen in staart.
Zo vond ik daarover op het internet een interessante tekst:
"Zowel bij Socrates als bij Plato speelt de ziel een voorname rol. In 'Phaedrus' stelt Plato op zeer rake manier de ziel voor door een wagenmenner die twee paarden in bedwang moet houden. Het ene paard is keurig, evenwichtig en bescheiden terwijl het andere paard brutaal, ongemanierd is en niet luistert naar de rede. Wanneer de wagenmenner zijn geliefde ziet, probeert het ene paard ontroerd in de ogen van de geliefde de ware schoonheid te herkennen; terwijl het andere paard raast en dronken van geilheid op de geliefde afstormt.
Die treffende schets van Plato confronteert ons met onze eigen driften en verscheurdheid. Waarheid is daarom van de orde van het zijn en niet van het worden. Wat voor ons nieuw is, is van de orde van het worden. In die orde heeft de wereld ook een en ander te bieden. Ervaringen, hypothesen en opinies zijn niet altijd van slechte kwaliteit. Nieuwe dingen kunnen leerzaam zijn. Maar ware kennis is niet nieuw, ze behoort niet tot het aardse, ze is deel van de ziel, die alleen tijdelijk in een lichaam verblijft - of, het eerder verlaat van zodra het lichaam er een gevangenis is van geworden en geen voertuig.
Dat de waarheid niet is zoals wij ze voorstellen, maakt Plato duidelijk in zijn allegorie van de grot. Het verhaal gaat als volgt...
Een aantal mensen is opgesloten en geketend in een grot, waar ze enkel naar de wand kunnen kijken. De gevangenen, die met hun gezicht tegen de rotswand staan, kunnen niet bewegen zodat ze elkaar niet kunnen zien. Als ze hun hoofd omdraaien kijken ze doorheen een nis in een muur naar hetgeen zich achter die muur kan bevinden. Soms komt er iemand voorbij die een fakkel draagt, maar vanuit die grot zien ze die mensen natuurlijk niet.
Tussen het licht van het vuur en de gevangenen loopt een weg en langs die weg is er een muurtje, waarlangs allerlei voorwerpen worden gedragen waaronder beelden van dieren en mensen. De voorwerpen steken boven het muurtje uit, net zoals bij een poppenkast en sommige voorbijgangers praten met elkaar. De gevangenen hebben nooit iets anders gezien dan de schaduwen. Voor hen is de werkelijkheid dus niet anders dan de schaduwen van de voorwerpen. Het verhaal gaat voort na de bevrijding van één van de geketenden.
"Wanneer één van hen zou worden losgemaakt en hij zou worden gedwongen plotseling op te staan en zijn nek om te draaien, dan zal hij aan de ogen pijn lijden en door de schitteringen niet onmiddellijk in staat zijn de dingen duidelijk te onderscheiden, waarvan hij toen alleen de schaduw zag..."
De bevrijde man zal uiteindelijk na enige gewenning naast de schaduwen ook de mensen, de dingen, het licht, de zon, de sterren en de maan kunnen aanschouwen. Plots kan hij waarnemen hoe onvolmaakt de schaduwen van de dagdagelijkse realiteit wel zijn.
"En daarna zal hij concluderen dat de zon zoals zij is, de seizoenen verschaft en de jaren en alles in de wereld van het zichtbare bestuurd en dat zij verantwoordelijke is voor al die dingen die zij zagen op de een of andere manier."
De man prijst zichzelf gelukkig en probeert om de opgedane ervaringen aan zijn medegevangenen mee te delen. Maar zijn medegevangenen vinden hem belachelijk en ze willen niet dat hij hen bevrijdt.
Nota: het verhaal werd niet op de juiste manier weergegeven, maar ik zag het nut er niet van in om er dingen aan te wijzigen. De auteur vervolgt met ...
"Plato stelt de zintuiglijk waarneembare wereld gelijk aan die van de gevangenis, het vuur is het licht van de zon en de weg omhoog naar de buitenwereld is de weg omhoog van de ziel naar de kenbare wereld, de Idee van het Goede, die slechts met veel moeite zichtbaar wordt. De gevangenis, de grot, is daarmee het evenbeeld van ons gewone denken. De werkelijkheid zoals die zich aan ons voordoet, heeft de waarde van de schaduwen. De vrijgekomen gevangene beeldt de verheffing van de ziel tot wereld van de Ideeën uit. Om te kunnen zien is het niet voldoende dat iets zichtbaar is en dat wijzelf met gezichtsvermogen zijn toegerust.
Er is nog iets anders nodig: 'licht.' Pas als de ogen zich richten op wat door de zon beschenen wordt, kunnen ze helder zien. En zo vergaat het ook de ziel, die zich richt op het ware. Het is de Idee van het goede die de waarheid doet schijnen over dat wat voor de ziel inzichtelijk is. In die zin staat het goede nog boven de waarheid en het inzicht. Zo is de plaats van het goede in het rijk der Ideeën te begrijpen als die van de zon, die de bron is van het licht, in het domein van het zichtbare."
"Af en toe slaagt een enkeling er in om de grot van de schijn te verlaten en via juist inzicht leert hij de werkelijkheid kennen. Hij heeft dan ook alle moeite van de wereld om aan zijn medegevangenen mee te delen wat hij in werkelijkheid heeft gezien. Gewoonlijk wordt hij dan uitgelachen, vijandig bejegend of gemarginaliseerd."
- Einde citaat -
Voor de Eclecticus: Tot op heden heb ik nog niemand kunnen lezen - behalve G.I. Gurdjieff - die beseft wat Plato bedoelde met de allegorie van de grot van waaruit 'de mens' zou moeten ontsnappen...